Nummer 24/41906/GA
Betreft [klager]
Datum 31 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem zijn opgelegd op 23 juni 2023 vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM‑maatregelen).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 8 juli 2024 het beklag ongegrond verklaard (A-2023-370). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. M.M. Koers, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager verwijst naar de gronden in zijn klaagschrift. Beklagzaken over GVM‑maatregelen zijn een wassen neus, aangezien ze pas behandeld worden na het verstrijken van de termijn van de betreffende maatregelen. Hierdoor is het beklagrecht niet effectief.
In de bestreden beslissing wordt onjuiste informatie aangehaald, terwijl deze in het klaagschrift uitvoerig is weerlegd of in een ander daglicht gezet. De beklagcommissie is aan deze punten voorbij gegaan, daar waar zij slechts bij de beoordeling spreekt in algemeenheden zonder blijk te hebben gegeven van de punten die klager heeft aangedragen. De beklagcommissie had hier inhoudelijk op moeten reageren.
De GVM‑status is een gegeven voor de directeur, maar bij de oplegging van alle maatregelen dient de directeur telkens een eigen belangenafweging te maken. Deze belangenafweging is niet inzichtelijk en klagers persoonlijke belangen zijn onvoldoende meegewogen. Dit terwijl klager tijdens het horen de zwaarwegende belangen van zijn persoonlijke omstandigheden uiteen heeft gezet.
Er is niet voldaan aan het ‘ABC‑vereiste’ (actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid van de informatie). Het standaard opleggen van alle maatregelen is disproportioneel en veel te verstrekkend. Wegens de werkwijze van de directeur – door telkens het gehele maatregelenpakket op te leggen – is er geen stip op de horizon. Het is voor klager onduidelijk wat hij kan doen zodat de maatregelen worden afgeschaald of verminderd. Met name de maatregelen met betrekking tot het contact met zijn partner, familie en naasten (bezoek/telefoon) treffen hem zwaar. Er is dan ook sprake van strijdigheid met artikelen 3 en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De maatregelen zijn niet allemaal noodzakelijk en er wordt geen maatwerk geboden.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Het Operationeel Overleg (OO) heeft op 14 juni 2023 vastgesteld dat ten aanzien van klager sprake is van een ‘(risico op) liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde’ (hierna: liquidatiegevaar), ‘(risico op) ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf’ (hierna: ontvluchtingsgevaar) en ‘(vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie’ (hierna: voortgezet crimineel handelen).
Het OO is tot de conclusie gekomen dat klagers plaatsing op de GVM‑lijst moet worden verlengd in de categorie ‘hoog’ vanwege liquidatiegevaar en het voortgezet crimineel handelen, maar ook vanwege de indicatie ontvluchtingsgevaar. Die laatste indicatie is toegevoegd aan klagers GVM‑status wegens een tweetal omstandigheden. Ten eerste wegens de informatie van het Openbaar Ministerie (OM) van 15 mei 2023 waaruit blijkt dat de uitspraak in de strafzaak van klager gepland staat in oktober 2023. Ten tweede omdat rechtbank Midden-Nederland het verzoek van Marokko tot uitlevering van klager in verband met de verdenking van medeplegen/medeplichtigheid aan de moord op de zoon van een rechter in Marrakesh in november 2017 toelaatbaar heeft geacht.
De directeur mag zich op deze beslissing van het OO baseren. De directeur is niet verantwoordelijk voor de plaatsing op de GVM-lijst. De plaatsing geeft wel aanleiding een afweging te maken over de op te leggen maatregelen.
De informatie die tijdens het OO is gedeeld en het hoorgesprek met klager ten behoeve van de oplegging van GVM‑toezichtsmaatregelen hebben voldoende informatie geboden. Op basis van deze informatie in combinatie met de verantwoordelijkheid voor de orde, rust en veiligheid in de inrichting en voor de veiligheid van personen heeft de directeur een eigen afweging gemaakt ten aanzien van de aan klager op te leggen GVM‑toezichtsmaatregelen. De informatie van de Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP)-rapportages van 7 december 2021, 8 juni 2022, 23 februari 2023 en 27 november 2023 en de verslaglegging van het OO van 14 juni 2023 zijn door de GRIP-officier en door de directeur getoetst op actualiteit, betrouwbaarheid en concreetheid. Op grond hiervan acht de directeur de oplegging van GVM-toezichtsmaatregelen geïndiceerd.
Nu het gelet op het voorgaande aannemelijk is dat ten aanzien van klager een dreiging voor liquidatiegevaar en ontvluchtingsgevaar bestaat, bestaat er ook een risico voor de veiligheid van het inrichtingspersoneel. Het is aannemelijk dat klager in reactie hierop zelf (ontoelaatbare) maatregelen zal treffen. Daarom zijn toezichtsmaatregelen opgelegd, om klagers contacten te monitoren en zicht te kunnen houden op goederen die hij (op cel) aanwezig heeft. De maatregelen hebben tot doel klager en het inrichtingspersoneel te beschermen en de orde en veiligheid in de inrichting te waarborgen. Ook zijn de maatregelen opgelegd om een mogelijke ontvluchting te voorkomen en voortgezet crimineel handelen tegen te gaan. De directeur is zonder deze maatregelen niet voldoende in staat invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheden tegenover klager en het inrichtingspersoneel.
Gelet op het voorgaande is de beslissing om toezichtsmaatregelen op te leggen niet onredelijk of onbillijk. Het handhaven van de categorie ‘hoog’ is een recente beslissing, waaraan voldoende actuele en concrete informatie ten grondslag ligt. Het GRIP brengt dit immers niet zonder reden onder de aandacht, maar omdat dit naar het oordeel van de opsporingsautoriteiten actuele (en zorgwekkende) informatie is. Er zijn geen aanwijzingen bekend die erop wijzen dat er geen sprake meer is van liquidatiegevaar, ontvluchtingsgevaar en voortgezet crimineel handelen of dat de informatie anderszins achterhaald of onbetrouwbaar is.
Voor de inhoud en de noodzakelijke onderbouwing van de opgelegde maatregelen verwijst de directeur verder naar de in beroep overgelegde schriftelijke mededeling van de oplegging van de GVM‑maatregelen, de GRIP‑rapportages en het schriftelijk verslag van het OO van 14 juni 2023 en het eerder in beklag ingediende verweerschrift.
Ten overvloede merkt de directeur nog op dat in het OO van 13 december 2023 de GVM‑status ‘hoog’ is gehandhaafd en de indicatie ‘ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting’ is toegevoegd. Tevens blijkt uit de informatie van het OM van 27 november 2023 dat de informatie uit eerdere GRIP‑rapportages nog steeds actueel is.
3. De beoordeling
Op 14 juni 2023 is klager besproken in het OO en is besloten klagers GVM-status ‘hoog’ te handhaven. Deze status is aan klager toegekend vanwege het ontvluchtingsgevaar, het voortgezet crimineel handelen en het liquidatiegevaar. De indicatie ontvluchtingsgevaar is sinds het OO van 14 juni 2023 toegevoegd. De directeur heeft voor de periode van 23 juni 2023 tot en met 23 december 2023 toezichtsmaatregelen aan klager opgelegd in verband met deze indicaties.
De directeur heeft een discretionaire bevoegdheid bij het opleggen van toezichtsmaatregelen aan gedetineerden die op de GVM-lijst zijn geplaatst. De directeur kan deze maatregelen opleggen als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Bij het opleggen van toezichtsmaatregelen geldt – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – het volgende:
- er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtsmaatregelen;
- de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
- de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van de gedetineerde op de GVM-lijst.
De beslissing moet worden genomen op basis van de binnengekomen informatie van het GRIP, de visie van de directeur en informatie die de gedetineerde zelf verstrekt (tijdens het horen door de directeur). De belangenafweging, die in het kader van de discretionaire bevoegdheid van de directeur plaatsvindt, moet toetsbaar en dus kenbaar zijn. Dat betekent dat de gemaakte belangenafweging op enigerlei wijze schriftelijk moet worden vastgelegd.
De directeur heeft de beslissing gebaseerd op de verstrekte informatie vanuit het OO van 14 juni 2023 en op de GRIP-rapportages van 7 december 2021, 8 juni 2022 en 23 februari 2023. De beroepscommissie stelt daarnaast vast dat een van de door de directeur overgelegde GRIP-rapportages in beroep dateert van 27 november 2023, dus van na de oplegging van de toezichtsmaatregelen op 23 juni 2023. De directeur kan en mag zich niet baseren op de informatie uit dit GRIP-rapport voor de oplegging van de maatregelen. Hetzelfde geldt voor de informatie vanuit het OO van 13 december 2023 (vergelijk RSJ 29 juli 2019, R-19/3543/GA). De GRIP‑rapportages – opgesteld voorafgaand aan de oplegging van de maatregelen – en de informatie vanuit het OO van 14 juni 2023 benadrukken de actualiteit, wegens de lopende mediagevoelige strafzaak van klager in verband met meerdere levensdelicten en een lopende uitleveringszaak. De beroepscommissie is van oordeel dat de informatie in de rapporten voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is.
Klager heeft ter onderbouwing van de gronden van het beklag verwezen naar soortgelijke zaken van andere gedetineerden en de beslissingen die hierop door de directeur en in rechte door de beklag- en beroepscommissie en in de strafzaak zijn genomen. Voor zover klager meent dat de bestreden beslissing in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, volgt de beroepscommissie hem hierin niet. De beslissing tot het opleggen van GVM‑toezichtsmaatregelen is een beslissing die op basis van individuele omstandigheden en de achtergrond van de betreffende persoon wordt genomen. De vraag of sprake is van daadwerkelijk gelijke situaties is daarmee lastig te beantwoorden, indien hier al sprake van kan zijn.
Door en namens klager is onder verwijzing in het klaagschrift naar een drietal uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, aangevoerd dat er sprake is van een schending van de artikelen 3 en 8 van het EVRM. Voor zover klager heeft gesteld dat door een zeer lang verblijf op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) er sprake is van een situatie die in strijd zou zijn met artikel 3 dan wel 8 van het EVRM, blijft deze stelling buiten beschouwing omdat het verblijf op de AIT buiten de reikwijdte van het beklag valt.
Klager meent daarnaast dat zijn recht op familieleven onevenredig en disproportioneel wordt beperkt, wegens het niet in aanmerking komen voor bezoek zonder toezicht, het geringe tot geen contact met de buitenwereld wegens het aanmerken van deze contacten als versluierde gesprekken en de visitaties voor en na ieder bezoek.
In het eerste lid van artikel 8 van het EVRM staat dat eenieder recht heeft op respect voor zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven. Het recht in artikel 8 van het EVRM kan op grond van het tweede lid worden beperkt, voor zover daarin bij wet is voorzien.
De beroepscommissie erkent dat klager aan extra beperkende toezichtsmaatregelen wordt blootgesteld. Maar, dit is het gevolg van de aan hem toegekende GVM‑status. De aan klager opgelegde beperkingen hebben een wettelijke basis en zijn gelet op het hiermee te bereiken doel proportioneel. De gestelde inbreuk op het recht als vermeld in artikel 8 van het EVRM is gerechtvaardigd. De beroepscommissie acht hierbij van belang dat contact met de buitenwereld, waaronder het contact met familie, niet geheel is uitgesloten.
De directeur heeft op grond van voornoemde GRIP-rapportages kunnen en mogen concluderen dat de toezichtsmaatregelen noodzakelijk zijn. Verder acht de beroepscommissie de bestreden beslissing gestoeld op een eigen belangenafweging die voldoende inzichtelijk is en de beslissing kan dragen. De directeur geeft daarnaast aan dat hij tussentijds de maatregelen zal aanpassen ingeval hij hiertoe aanleiding ziet.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om aan klager GVM-maatregelen op te leggen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 31 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. S.J.S. Uiterweerd, secretaris.
secretaris voorzitter