Nummer 24/39381/GA
Betreft klager
Datum 28 maart 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het stilleggen van het dagprogramma op 11 oktober 2023 in verband met een BHV-oefening.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem heeft op 14 februari 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag (A-2023-661). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, en de directeur van de PI Arnhem (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is in verband met een brandoefening uitgesloten van sport en recreatie waardoor hij die week te weinig uren aan sport en recreatie heeft genoten. Daarnaast heeft klager door de brandoefening niet kunnen luchten. Klager is hiervoor niet gecompenseerd. Hoewel aan klager geen schriftelijke mededeling is uitgereikt, is feitelijk sprake van een ordemaatregel. Klager meent dat zijn klacht wel degelijk duidelijk en nauwkeurig is geformuleerd. Hij meent daarom dat zijn klacht alsnog gegrond moet worden verklaard en verzoekt de beroepscommissie tevens aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur sluit aan bij de uitspraak van de beklagrechter. De directeur verwijst naar de huisregels waarin expliciet is vermeld: “De directeur kan u vragen om mee te werken aan oefeningen op het gebied van (brand)veiligheid. In geval van een calamiteit kan het dagprogramma worden stil gelegd en kunt u worden ingesloten. Hier vindt geen compensatie voor plaats”. Het uitvoeren van een dergelijke oefening wordt beschouwd als een calamiteit. Gelet hierop meent de directeur dat sprake is van een algemene, in de inrichting geldende regel waartegen in beginsel geen beklag kan worden ingediend.
Het uitvoeren van een brandoefening is van essentieel belang voor de veiligheid van gedetineerden en de algehele operationele integriteit van de inrichting. Dergelijke oefeningen zijn immers noodzakelijk om de doeltreffendheid van het brandveiligheidssysteem te waarborgen en de adequaatheid van het personeel in geval van een noodsituatie te testen.
Klager verbleef ten tijde van de BHV-oefening in het plusprogramma. Het is juist dat klager door de BHV-oefening specifieke momenten in het dagprogramma heeft gemist. De BHV-oefening is een uitzonderlijke situatie die zich bijna nooit voordoet. Gegeven deze buitengewone omstandigheden is er geen specifieke compensatie aangeboden aan individuele gedetineerden.
De BHV-oefening omvatte één middag. Klager heeft niet structureel activiteiten gemist. Het handelen van de directeur kan daarom als redelijk en billijk worden beschouwd en het beroep moet om die reden ongegrond worden verklaard.
3. De beoordeling
Feiten
De beroepscommissie gaat uit van de volgende feiten. Op 11 oktober 2023 heeft er van 13.00 uur tot 15.30 uur een (grote) BHV-oefening in de inrichting plaatsgevonden. Gedetineerden zijn tijdens die oefening ingesloten en de arbeidszalen en luchtplaats zijn ontruimd. Door deze oefening heeft klager enkele onderdelen van zijn dagprogramma gemist.
Ontvankelijkheid van het beklag
In RSJ 1 mei 2024, 23/32160/GA heeft de beroepscommissie de contouren uiteengezet waarlangs zij klachten over het dagprogramma en de uitval van activiteiten beoordeelt. De beslissing om het dagprogramma op 11 oktober 2023 stop te zetten, waardoor klager werd ingesloten, moet worden aangemerkt als een ordemaatregel van afzondering in de zin van artikel 24, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (zie ook RSJ 30 augustus 2024, 22/29850/GA). Gelet hierop had klager in zijn beklag moeten worden ontvangen. De beroepscommissie volgt de directeur niet in zijn stelling dat klager klaagt over een algemene in de inrichting geldende regel. Weliswaar is in de huisregels een passage opgenomen over de gevolgen van calamiteiten in de inrichting voor het dagprogramma, maar deze regel is te algemeen gesteld.
Inhoudelijke beoordeling van de klacht
Op grond van artikel 57, eerste lid, van de Pbw dient de gedetineerde voorafgaand aan een dergelijke ordemaatregel te worden gehoord. Uit het dossier blijkt niet dat dit is gebeurd. In situaties als deze, waarbij een calamiteit wordt geoefend en het een grote groep gedetineerden betreft, kan niet van de directeur worden verlangd dat hij alle gedetineerden vooraf hoort. Bovendien acht de beroepscommissie het niet uitgesloten dat een voorafgaande brede vooraankondiging in de inrichting van de BHV-oefening, de oefening te veel zal beïnvloeden. Gelet op deze uitzonderlijke omstandigheden is het vooraf niet horen van klager gerechtvaardigd.
Klager stelt dat hij door de oefening niet heeft kunnen luchten en in die week onvoldoende uren sport en recreatie heeft genoten als bedoeld in artikel 48, tweede lid en artikel 49, tweede en derde lid, van de Pbw. De beroepscommissie is van oordeel dat dit uit de stukken onvoldoende aannemelijk is geworden. Het beklag zal om die reden ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 maart 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.
secretaris voorzitter