Nummer 25/45777/SGA
Betreft verzoeker
Datum 16 januari 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
verzoeker (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de locatie Hoogvliet (hierna: de directeur) heeft aan verzoeker een disciplinaire straf opgelegd van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege omkoping van het personeel, ingaande op 9 januari 2025 om 12:45 uur en eindigend op 16 januari 2025 om 12:45 uur. Na overplaatsing van verzoeker naar de locatie De Schie te Rotterdam is de disciplinaire straf door de directeur van die inrichting overgenomen.
Verzoekers raadsman, mr. P.T.P. van der Made, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (S-2025-47).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
Uit de stukken, waaronder een mededeling van 9 januari 2025, blijkt dat verzoeker zijn mentor op eerste kerstdag een kerstkaart heeft gegeven met daarin een cadeaubon van €100,- voor de Bijenkorf. De mentor van verzoeker heeft dit op 2 januari 2025 gemeld bij het afdelingshoofd en deze is samen met de mentor in gesprek gegaan met verzoeker. Uiteindelijk gaf verzoeker toe de cadeaubon aan zijn mentor te hebben gegeven. De cadeaubon is daarna met toestemming van verzoeker vernietigd. Ook blijkt uit de mededeling dat het afdelingshoofd op dinsdag 7 januari 2025 een gesprek met een andere gedetineerde voerde waarin hij informatie kreeg en ook over de door verzoeker aan zijn mentor gegeven cadeaukaart is gesproken. Het is de voorzitter niet duidelijk geworden om welke informatie het gaat. Vervolgens heeft het afdelingshoofd aan de directeur een mededeling gedaan over het voorval. Op 9 januari 2025 heeft de directeur aan verzoeker de bestreden disciplinaire straf opgelegd en verzoeker overgeplaatst naar de locatie De Schie te Rotterdam.
Namens verzoeker is in het klaagschrift aangevoerd dat hij geen kwade bedoelingen had en zijn mentor slechts wilde bedanken. Daarnaast had verzoeker, mede gezien het tijdsverloop, erop moeten kunnen vertrouwen dat de kwestie was afgedaan; hij heeft nooit een schriftelijk verslag aangezegd gekregen.
De voorzitter overweegt als volgt.
Op grond van artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet deelt een ambtenaar of medewerker, indien hij constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming en hij voornemens is daarover aan de directeur schriftelijk verslag te doen, dit aan de gedetineerde mede. De aanzegging dient ertoe om de gedetineerde op de hoogte te stellen van het feit dat jegens hem verslag wordt gedaan aan de directeur, zodat de gedetineerde zich kan voorbereiden op een hoorgesprek met de directeur. Om die reden is het aanzeggen van het schriftelijk verslag dwingend voorgeschreven. Dit dient binnen 24 uur na het voorval te worden gedaan (vergelijk RSJ 7 oktober 2019, R-19/3770/GA).
Uit de stukken volgt dat verzoeker geen schriftelijk verslag is aangezegd. Bovendien zit er een groot tijdsverloop tussen het voorval en het opleggen van de disciplinaire straf. Gelet daarop is de bestreden beslissing in strijd met de wet genomen.
Gezien het voorgaande zal de voorzitter het verzoek toewijzen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 16 januari 2025 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. P.H. van Roosmalen, secretaris.
secretaris voorzitter