Nummer 24/40695/GA
Betreft [klager]
Datum 31 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
- de afwijzing van zijn verzoek tot plaatsing in een kliniek (IJ-2024-210);
- het niet tijdig aanvragen van een risicotaxatie (IJ-2024-211).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 8 mei 2024 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klachten. De uitspraken van de beklagcommissie zijn bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraken.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager herhaalt hetgeen aangevoerd in beklag en voert aanvullend het volgende aan.
Beklag a.
Dat de beslissing niet op papier is gezet, betekent niet dat er geen (afwijzende) beslissing is genomen op klagers verzoek om plaatsing in een kliniek. Klager verwijst naar het schrijven van de vrijhedencommissie van 7 februari 2024. De directeur heeft zich ook niet op het standpunt gesteld dat er geen (afwijzende) beslissing is genomen.
Klager verblijft enkele jaren in de PI Krimpen aan den IJssel en de eerste jaren zijn zonder disciplinaire straffen en degradaties verlopen. Klager is in juli 2022 slachtoffer geworden van een medegedetineerde met psychische problemen die klager in zijn cel elf keer heeft gestoken. Klager heeft bij de psycholoog aangegeven dat hij hierdoor klachten heeft en door deze klachten zijn zucht naar (zo begrijpt de beroepscommissie) drugs toeneemt. Pas na dit incident is er sprake van disciplinaire straffen en degradatie. Dat laat juist zien dat een klinische behandeling noodzakelijk is.
Een klinische behandeling zou de negatieve spiraal doorbreken waarbij geen enkel perspectief wordt geboden en adequate behandeling wordt onthouden. Klager kan niet volgen dat de vrijhedencommissie de noodzaak voor behandeling ziet, maar stelt dat daarvoor voldoende tijd is tijdens de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.). Er is namelijk maandenlang niet gereageerd op klagers verzoek tot klinische plaatsing en de psycholoog heeft zelf besloten om een eerdere aanmelding bij (zo begrijpt de beroepscommissie) het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie in te trekken. Klagers mentor noemt dat er bij klager sprake is van een verslaving en dat hij naar een kliniek zou moeten.
Verder is aan Humane Zorg (klagers behandelaar) niet gevraagd hoe zij denken over de noodzaak van een klinische behandeling. Klager heeft een brief van Humane Zorg over het verloop van de behandeling overgelegd. Er wordt beschreven dat klager een coöperatieve en open houding heeft en de behandeling goed verloopt.
Klager heeft ook een stuk uit zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) overgelegd waarin wordt gesproken over een e-mail van 19 januari 2024 van de psycholoog over dat klinische plaatsing voor klager een goede manier zou zijn om stapsgewijs te oefenen met opgedane inzichten en vaardigheden. Op 24 januari 2024 heeft de directeur daarop gereageerd dat verder kan worden gegaan met dit traject. Op 7 februari 2024 volgt er dan een bespreking in de vrijhedencommissie en wordt de noodzaak voor klinische plaatsing gezien, maar pas tijdens de v.i. Waarom een dergelijke plaatsing pas tijdens de v.i. noodzakelijk zou zijn, wordt niet onderbouwd. Klager kan hier geen andere reden voor bedenken dan het frustreren van zijn resocialisatietraject.
Beklag b.
Het beklag van 16 februari 2024 tegen het niet tijdig aanvragen van een risicotaxatie is niet hetzelfde als het beklag tegen het niet tijdig beslissen over plaatsing in een kliniek van 24 oktober 2023. De klachten spelen niet in dezelfde periode. Een actuele risicotaxatie is niet alleen van belang voor de plaatsing in een kliniek, maar ook bij het aanvragen van verloven of plaatsing in een Beperkt Beveiligde Afdeling (BBA).
Klager heeft nadeel ondervonden van het ontbreken van een actuele risicotaxatie, omdat het Openbaar Ministerie negatief heeft geadviseerd wegens het ontbreken van een recent advies van de reclassering. Bij het verzoek om plaatsing in een BBA is de verouderde rapportage meegezonden, omdat een recente rapportage ontbrak. Klager heeft een druk uit zijn D&R-plan overgelegd waaruit blijkt dat er pas op 9 februari 2024 een nieuwe risicotaxatie is aangevraagd.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur herhaalt hetgeen is aangevoerd in beklag, persisteert hierbij en sluit voor het overige aan bij de uitspraken van de beklagcommissie.
3. De beoordeling
Beklag a.
Ontvankelijkheid van klager in zijn beklag
Het staat op grond van de stukken vast dat klager heeft verzocht om een plaatsing in een kliniek op grond van artikel 43, vierde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). Dat wordt ook wel een artikelplaatsing genoemd. De beroepscommissie begrijpt dat het zou gaan om een verslavingskliniek.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat er geen beslissing is genomen op 12 februari 2024, omdat daarvan geen schriftelijke mededeling beschikbaar is. Bij de afwijzing van een verzoek om artikelplaatsing is een schriftelijke beslissing echter niet vereist (zie RSJ 24 december 2024, 23/31891/GA).
Uit de stukken volgt dat de vrijhedencommissie op 7 februari 2024 negatief heeft besloten over klinische behandeling tijdens detentie. De beroepscommissie begrijpt dat klagers verzoek om artikelplaatsing daarmee door of namens de directeur is afgewezen. Daarom zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klager alsnog ontvankelijk verklaren in beklag a. De beroepscommissie zal dit beklag als eerste en enige instantie inhoudelijk beoordelen.
Inhoudelijke beoordeling
De motivering van een beslissing – toetsingskader
De beroepscommissie heeft in RSJ 24 december 2024, 23/31891/GA, het toetsingskader van de motivering van een beslissing over artikelplaatsing uiteengezet. De directeur moet beoordelen of klagers recht op sociale verzorging en hulpverlening een overbrenging noodzakelijk maken en of overbrenging zich verdraagt met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming (artikel 43, vierde lid, van de Pbw).
De beroepscommissie overweegt dat de directeur een individuele belangenafweging dient te maken. Daarbij kan de directeur betrekken:
- de indicatiestelling (eventueel gebaseerd op een delictanalyse en risicotaxatie);
- het penitentiair dossier;
- het inrichtingsdossier;
- een advies van de officier van justitie over de tenuitvoerlegging, het niveau van beveiliging en eventueel te stellen voorwaarden;
- een advies van de reclassering over de wijze waarop het toezicht wordt vormgegeven;
- een eventueel advies van de rechter over de tenuitvoerlegging;
- een advies van de plaatsings- en vrijhedencommissie van de PI;
- het advies van de selectiefunctionaris over de zorgaanbieder bij welke en de behandellocatie op welke de verlenging van forensische zorg zal plaatsvinden;
De volgende aspecten kunnen een rol spelen in de beslissing:
- de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de forensische patiënt voor de veiligheid van anderen dan de forensische patiënt of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt;
- de eisen die de verlening van forensische zorg aan de forensische patiënt gezien de aard van de bij hem geconstateerde psychische stoornis of verstandelijke beperking stelt;
- de forensische zorgbehoefte en het beveiligingsniveau zoals opgenomen in de indicatiestelling.
De beslissing van de directeur
Volgens het schrijven van de vrijhedencommissie van 7 februari 2024 is klagers verzoek om artikelplaatsing afgewezen, omdat de vrijhedencommissie geen noodzaak ziet om extramurale behandeling te starten tijdens detentie. De begeleiding en behandeling door Humane Zorg hebben klager niet weerhouden van het gebruik van drugs op 11 december 2023 en een poging tot invoer van drugs op 27 november 2023. De vrijhedencommissie is van mening dat er geen vrijheden kunnen worden verleend zolang klager niet adequaat is behandeld voor de in de risicotaxatie en delictanalyse (de beroepscommissie begrijpt die van 18 januari 2023) vastgestelde risico’s.
Feitencomplex
Voorafgaand aan de beslissing is – voor zover in dit kader relevant – het navolgende gebeurd:
- Op 23 maart 2023 is klager besproken in de vrijhedencommissie en is besloten om klager aan te melden bij De Waag voor een motivatietraject gericht op het motiveren van klager om een eventuele behandeling van zijn verslavingsproblematiek en/of onderliggende trauma’s. Het was bij de inrichting bekend dat klager bij voorkeur in een verslavingskliniek geplaatst wilde worden.
- De psycholoog heeft klager op 11 juli 2023 aangemeld bij het Informatiesysteem Forensische Zorg. De psycholoog schreef op dat moment te neigen naar een klinisch traject in de laatste fase van detentie. Het motivatietraject bij De Waag werd niet meer aangeboden, maar klager werd gezien door een ambulante behandelaar van Humane Zorg.
- Op 29 augustus 2023 staat er gerapporteerd dat de coördinator van de forensische zorg heeft laten weten dat er geen indicatiestelling is voor een artikelplaatsing.
- Op 9 november 2023 heeft de vrijhedencommissie negatief geadviseerd over klagers verlofplan en heeft zij de inrichtingspsycholoog (ondersteund door de behandelaar van Humane Zorg) de opdracht gegeven om de onderzoeken of klager geschikt en intrinsiek gemotiveerd is voor een (klinisch) behandeltraject.
- In een bericht van 19 januari 2024 schrijft de inrichtingspsycholoog te hebben gesproken met de psychiater. Zij vinden een resocialisatietraject noodzakelijk voordat klager weer deelneemt aan de maatschappij. Een klinische plaatsing is daarvoor een goede manier. Klager toont zich gemotiveerd en de psycholoog en psychiater vinden dat als er niets gebeurt het risico op terugval er niet minder op wordt. De ambulant behandelaar (van Humane Zorg) heeft op 22 december 2023 aangegeven dat klager zich welwillend opstelt voor het verder werken aan zijn problematiek.
- Op 24 januari 2024 heeft de plaatsvervangend vestigingsdirecteur laten weten dat vanuit verschillende disciplines wordt aangegeven dat klager voldoende (intrinsieke) motivatie laat zien voor verdere behandeling. Daarom is geen nader onderzoek meer nodig (de uitkomst van de risicotaxatie en delictanalyse).
- Vervolgens heeft de vrijhedencommissie op 7 februari 2024 klagers verzoek afgewezen om bovengenoemde redenen.
Het oordeel van de beroepscommissie
De beroepscommissie acht de conclusie van de vrijhedencommissie dat er geen noodzaak is voor klinische behandeling van klager tijdens detentie onbegrijpelijk. Zij overweegt daartoe als volgt.
De vrijhedencommissie stelt dat de begeleiding en behandeling door Humane Zorg klager niet heeft weerhouden van gebruik van drugs en een poging tot invoer van drugs. Daar tegenover staan echter de positieve adviezen over een klinische plaatsing van de inrichtingspsycholoog en de psychiater van 19 januari 2024 en het bericht van de inrichtingspsycholoog dat de behandelaar van Humane Zorg op 22 december 2023 heeft aangegeven dat klager zich welwillend opstelt voor het werken aan zijn problematiek.
Klagers raadsvrouw heeft de behandelaar verzocht om informatie over klager en de behandelaar heeft op 14 februari 2024 gereageerd dat klager kampt met een hardnekkige verslaving en dat de behandeling gericht op het voorkomen van recidive goed (in een stijgende lijn) verloopt, dankzij klagers coöperatieve houding, openheid en inzet. De beroepscommissie kan klagers stelling dat de klinische behandeling juist vanwege de disciplinaire straffen nodig is, dan ook wel volgen. Daar komt bij dat ook de plaatsvervangend vestigingsdirecteur geen noodzaak zag voor nader onderzoek door middel van een nieuwe risicotaxatie. Tot slot volgt uit de stukken dat klager veel goed gedrag liet zien. Onder deze omstandigheden had de vrijhedencommissie klagers verzoek niet zonder nadere toelichting of onderbouwing met stukken (zoals adviezen) kunnen afwijzen.
Gelet op het voorgaande is de beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende gemotiveerd. Daarom zal zij het beroep inzake beklag a. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en dit beklag gegrond verklaren. Omdat klager inmiddels in vrijheid is gesteld, zal zij de directeur niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €75,-, omdat het niet vaststaat dat klager daadwerkelijk voor de verzochte artikelplaatsing in aanmerking was gekomen.
Beklag b.
Klager heeft op 16 februari 2024 een klaagschrift ingediend tegen het niet tijdig aanvragen van een risicotaxatie, wat zorgt voor vertraging in zijn fasering. De psycholoog had op 12 februari 2024 aangegeven een nieuwe risicotaxatie aan te vragen. Dit is in overeenstemming met de informatie van de directeur, waaruit blijkt dat de vrijhedencommissie op 7 februari 2024 de psycholoog heeft verzocht om een risicotaxatie uit te voeren en de psycholoog dat op 9 februari 2024 in gang heeft gezet.
De beklagcommissie heeft geoordeeld dat dit beklag opgaat in beklag IJ-2023-1236, omdat dat een klacht is over de vertraging die is ontstaan in de procedure en het niet, dan wel later aanvragen van een risicotaxatie is meegenomen in die klacht. Omdat niet tweemaal over hetzelfde geklaagd kan worden, is klager niet-ontvankelijk verklaard.
Beklag IJ-2023-1236 betreft een klaagschrift van 24 oktober 2023 tegen het niet tijdig beslissen op klagers verzoek om artikelplaatsing. In dat klaagschrift staat ook dat klager zich zorgen maakt over de vertraging van zijn verzoek tot artikelplaatsing, omdat er geen actuele risicotaxatie is.
De beklagcommissie heeft beklag IJ-2023-1236 op 8 mei 2024 gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming van €100,- toegekend. Klager en de directeur hebben geen beroep ingesteld tegen deze uitspraak, waardoor deze onherroepelijk is. De beklagcommissie heeft in die uitspraak geoordeeld dat er veel onduidelijkheden zijn met betrekking tot de stappen die zijn ondernomen en die onduidelijkheden nog niet allemaal zijn opgehelderd. De beklagcommissie concludeert dat een en ander te lang heeft geduurd en de communicatie naar klager niet altijd juist is geweest.
De beroepscommissie is van oordeel dat klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beklag. De beklagcommissie heeft namelijk geoordeeld over de periode tot aan de datum van de beide beklaguitspraken, dus klagers stelling dat het om een andere periode gaat slaagt niet. De stelling dat een risicotaxatie ook van belang is voor het aanvragen van verloven of een plaatsing in een BBA kan niet tot een ander oordeel leiden. De beklagcommissie heeft de klacht over het te laat aanvragen van een risicotaxatie namelijk meegenomen in haar conclusie dat er vertraging is ontstaan en er onduidelijkheden waren over klagers faseringstraject. De beroepscommissie begrijpt dus dat het late aanvragen van de risicotaxatie (die uiteindelijk niet voor een artikelplaatsing, maar voor v.i. is aangevraagd) is meegenomen in het gegrond verklaarde beklag tegen het niet tijdig beslissen over artikelplaatsing (IJ‑2023‑1236).
Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep inzake beklag b. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met aanvulling van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie, verklaart klager alsnog ontvankelijk in dit beklag en verklaart dit beklag gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 31 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. C. Fetter, voorzitter, mr. J.M.C. Louwinger-Rijk en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
secretaris voorzitter