Nummer 24/43426/GB
Betreft [klaagster]
Datum 30 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagster heeft een verzoek gedaan om vanuit de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught in een regulier huis van bewaring (HVB) te worden geplaatst.
De – zo begrijpt de beroepscommissie – Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 17 september 2024 afgewezen.
Klaagsters raadsman, mr. M. de Reus, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klaagster
Klaagster verblijft sinds 25 juli 2024 op de BPG-afdeling van de PI Vught, na eerder ongeveer drie maanden in het (reguliere) HVB van de locatie Ter Peel te Sevenum te hebben verbleven. Daar hebben zich geen bijzondere voorvallen voorgedaan. Klaagster is op de BPG-afdeling geplaatst, omdat zij kennelijk in een individueel programma geplaatst moest worden als gevolg van opgelegde toezichtsmaatregelen.
Uit parlementaire stukken volgt dat de BPG-afdeling is bestemd voor gedetineerden die vanwege hun persoonlijkheid of omstandigheden gelegen in de persoon van de betrokkene, een voortdurend beheersrisico vormen voor medegedetineerden, personeelsleden of zichzelf en ten gevolge daarvan niet kunnen functioneren in een gemeenschapsregime. Daarvan is in klaagsters geval in het geheel geen sprake.
De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat een plaatsing op een BPG-afdeling een ander doel heeft dan het opleggen van maatregelen aan een gedetineerde met een vlucht- en/of maatschappelijk risico (GVM) (RSJ 26 november 2021, 21/19702/GA). Klaagster lijkt op de BPG-afdeling te zijn geplaatst, omdat zij op de GVM-lijst in de categorie ‘hoog’ staat en geen van de inrichtingen voor vrouwen een dergelijke status heeft. Niet valt in te zien waarom klaagster niet in een regulier HVB met toezichtsmaatregelen zou kunnen worden geplaatst.
De bestreden beslissing is in strijd met het beginsel van minimale beperkingen zoals bedoeld in artikel 2 van de Penitentiaire beginselenwet. Plaatsing uit de BPG-afdeling verloopt in een aantal fases, waarbij meerdere fases bestaan uit plaatsing in een groep met één of meer medegedetineerden. Aangezien klaagster niet met mannelijke medegedetineerden kan worden samengeplaatst en er geen vrouwelijke gedetineerden op de BPG-afdeling verblijven, staan deze interne fases voor klaagster niet open en dreigt een lange periode van feitelijke plaatsing in afzondering.
Standpunt van verweerder
Klaagster wordt verdacht van medeplichtigheid aan een poging tot liquidatie, dan wel voorbereidingshandelingen daartoe. Zij maakt blijkens het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) van 18 juli 2024 onderdeel uit van een crimineel samenwerkingsverband (CSV) dat opdrachten van derden krijgt om doelwitten om het leven te brengen. Er is vermoedelijk sprake van een hoge mate van professionaliteit, waarbij voor de uitvoerders onder andere voertuigen, hotelovernachtingen, chauffeurs en vuurwapens zijn geregeld. Ook lijken er voorverkenningen door klaagster en andere personen te hebben plaatsgevonden. Klaagster heeft naast voorverkenningen ook betalingen verzorgd. Daarnaast is haar gevraagd om hotelovernachtingen te regelen voor een persoon uit het CSV en haar is de opdracht gegeven om te oefenen met het plakken van een baken en dit baken aan een ander persoon in Nederland over te dragen.
In het GRIP-rapport staat verder dat klaagster in verband wordt gebracht met meerdere soortgelijke incidenten in binnen- en buitenland. Zo wordt zij op dit moment in Spanje verdacht van betrokkenheid bij een poging tot liquidatie, in een soortgelijke (organisatorische) rol als in Nederland. In deze zaak lijkt volgens het Openbaar Ministerie (OM) sprake te zijn van betrokkenheid van hetzelfde CSV. Klaagster was op verzoek van Spanje al voor die zaak aangehouden en bevond zich in overleveringsdetentie. Zij is op 16 juli 2024 in de locatie Ter Peel aangehouden voor haar betrokkenheid bij het Nederlandse incident. Hierdoor is haar overlevering naar Spanje opgeschort.
Het valt volgens het OM niet uit te sluiten dat klaagster – nu zij gedetineerd is – door het CSV of de mogelijke opdrachtgever als een gevaar wordt gezien met betrekking tot het prijsgeven van informatie die leidt naar de opdrachtgevers binnen en buiten het CSV. Volgens het OM valt het daarom ook niet uit te sluiten dat klaagster van binnenuit in de inrichting gevaar loopt of dat er van buitenaf pogingen worden ondernomen om haar te bevrijden of te liquideren. Daarnaast bestaat volgens het OM de kans dat klaagster derden op de hoogte stelt van informatie die haar bereikt naar aanleiding van haar verhoren en processtukken, waarvan het op dit moment niet wenselijk is dat de inhoud daarvan naar buiten wordt gebracht.
Gelet op het gegeven dat aan klaagster het risicoprofiel ‘hoog’ is toegekend, is een verblijf van klaagster in een reguliere vrouweninrichting uitgesloten. De locatie Ter Peel, de locatie Nieuwersluis en de PI Zwolle zijn namelijk geen GVM-hoog inrichtingen.
Ten overvloede geldt dat navraag bij de inrichting heeft uitgewezen dat het gespecialiseerde personeel op de BPG-afdeling van de PI Vught oog heeft voor de bijzondere situatie van klaagster en zij nauwlettend haar welzijn en veiligheid monitoren. Daarnaast is aangegeven dat klaagster wekelijks bezoek ontvangt en gebruik maakt van haar belmomenten.
3. De beoordeling
Klaagster verblijft op dit moment op de BPG-afdeling van de PI Vught. Zij wil graag in een regulier HVB worden geplaatst.
De BPG-afdeling van de PI Vught is een inrichting voor vrouwen en mannen. Op een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een gemeenschapsregime te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico voor zichzelf of anderen vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:
- hun persoonlijkheid;
- hun gedrag;
- andere persoonlijke omstandigheden;
- de aard van het door hen gepleegde delict; of
- de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.
In de productspecificatie BPG staat onder 1.2 dat de BPG-afdeling bestemd is voor gedetineerden met een extreme mate van beheersrisico vanwege – onder andere – vluchtgevaar, liquidatiegevaar en gevaar voor eigen veiligheid.
Het is op basis van de inlichtingen van verweerder voldoende aannemelijk geworden dat het bijzonder ingewikkeld is geworden om klaagster in een regulier HVB te plaatsen. Kort gezegd wordt klaagster blijkens de stukken in verband gebracht met een CSV en valt het volgens het GRIP en het OM niet uit te sluiten dat klaagster in de inrichting gevaar loopt of dat er pogingen worden ondernomen om haar te bevrijden of te liquideren. Daarnaast bestaat de kans dat klaagster derden op de hoogte stelt van bepaalde informatie naar aanleiding van processtukken en verhoren. Dat is volgens het OM niet wenselijk. Daarbij komt dat klaagster de GVM-status ‘hoog’ heeft.
Hoewel de beroepscommissie begrijpt dat het voor klaagster zwaar valt dat zij geen (vrouwelijke) medegedetineerden heeft en dus niet in een bepaalde mate van gemeenschap kan verblijven, vindt de beroepscommissie het op grond van voornoemde omstandigheden (die overigens niet zijn betwist) voldoende aannemelijk geworden dat het noodzakelijk is om klaagsters verblijf in de BPG-afdeling van de PI Vught voort te zetten.
Voor zover klaagsters raadsman verwijst naar RSJ 26 november 2021, 21/19702/GA, geldt dat de beroepscommissie daarin heeft geconstateerd dat niet valt in te zien waarom op een BPG-afdeling geen GVM-maatregelen zouden kunnen worden opgelegd of waarom dat een nadere motivering zou vergen. Dat maakt het oordeel in deze zaak dus niet anders.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A. Jongsma, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
secretaris voorzitter