Nummer 24/39841/GM
Betreft klager
Datum 16 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. S.N.M. Lousberg, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de inrichtingstandarts). Klager beklaagt zich erover dat zijn gebit niet verder door de inrichtingstandarts is onderzocht om vast te stellen of het noodzakelijk is om een afspraak bij zijn eigen tandarts te maken.
De tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de (digitale) zitting van 12 november 2024. De inrichtingstandarts is niet op de zitting verschenen. (…), aios huisartsgeneeskunde, en (…), medewerker van de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
In 2021 heeft klager €12.000 betaald voor de restauratie van zijn gebit. In december 2023 ervoer klager problemen met zijn gebit. De brug aan de rechterkant is uit zijn mond gevallen. Klager heeft tevergeefs geprobeerd van de inrichtingstandarts hulp te krijgen. Klager had zo snel mogelijk moeten worden behandeld. Hij heeft eind december 2023 en begin januari 2024 opnieuw zonder succes geprobeerd om in contact te komen met de inrichtingstandarts. Klager kreeg te horen dat de inrichtingstandarts tussen kerst en oud en nieuw met verlof was. Daarna was de inrichtingstandarts enige tijd ziek. Toen het hem niet lukte om contact te krijgen, heeft klager geprobeerd contact op te nemen met zijn eigen tandarts buiten de PI, op wiens kroon- en brugwerk hij garantie heeft.
In een brief van de inrichtingstandarts van de PI Almelo van 10 september 2020 is aangegeven dat sprake is van een bijzondere situatie en dat een behandeling noodzakelijk is. Het kroon- en brugwerk zou tien tot vijftien jaar moeten meegaan. Volgens de inrichtingstandarts is geen sprake van noodzakelijke, maar van uitstelbare zorg. De inrichtingstandarts heeft aangegeven dat met het verwijderen van een bepaalde kies klager pijnvrij is. Klager wil echter een nieuwe brug. Zoals in de brief van 10 september 2020 staat, is klager verteld dat zijn brug tien tot vijftien jaar zou moeten meegaan. Klager gaat ermee akkoord dat zijn kies wordt getrokken, maar alleen als zijn eigen tandarts, die bij hem ook de brug heeft geplaatst, de behandeling uitvoert.
Standpunt van de inrichtingstandarts
Klager is voor het eerst op 16 juni 2020 gezien door de inrichtingstandarts. Klager wenste destijds niet behandeld te worden. In februari 2021 en augustus 2021 is klager buiten de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) behandeld en voorzien van uitgebreid kroon- en brugwerk (klager was toen onder voorwaarden in vrijheid gesteld). Op 14 maart 2023 en 5 april 2023 is klager gezien door de inrichtingstandarts in de PI Dordrecht. Er bleek (wederom) sprake te zijn van een carieuze dentitie, afgebroken of loszittend en matig aansluitend kroon- en brugwerk, parodontale verzwakking en een suboptimale mondhygiëne. Klager heeft een behandelvoorstel voor het verwijderen en repareren van kroon- en brugwerk, het restaureren van cariës en het aanmeten van een partiële gebitsprothese afgewezen. De brug en de brugpijlers in de rechterbovenkaak moeten worden verwijderd. Klager is bezorgd dat door de behandeling zijn garantie op het brug- en kroonwerk komt te vervallen. De inrichtingstandarts heeft benadrukt dat niet‑behandelen kan leiden tot pijnklachten en verdere schade aan het gebit. Daarnaast heeft de inrichtingstandarts advies gegeven over mondhygiëne en aan klager zelfzorgartikelen en pijnmedicatie verstrekt.
Op 8 januari 2024 heeft klager zich gemeld met pijnklachten in de rechterbovenkaak. De brugpijler bleek ontstoken. Op 14 maart 2023 en 5 april 2023 was geadviseerd deze te verwijderen. Klager heeft die behandeling geweigerd, ondanks de waarschuwingen voor pijnklachten en ontstekingen. Uiteindelijk zijn de afgebroken brugpijlers in de rechter bovenkaak verwijderd. Op 18 januari 2024 heeft klager toestemming gegeven voor een behandeling van de brugpijler in de linker onderkaak. Deze bleek echter zo verzwakt dat extractie noodzakelijk was. Die behandeling is uitgevoerd.
Op 6 maart 2024 stond de behandeling van de verzwakte en carieuze brugpijler 46 gepland. Klager heeft besloten hiervan af te zien vanwege de kwestie met de garantie bij zijn tandarts buiten de PI. De inrichtingstandarts heeft aangegeven dat het niet verstandig is de behandeling uit te stellen, vooral ook vanwege de ernst van de verzwakking van de brugpijlers. Het uitstellen van de behandeling zal onvermijdelijk leiden tot pijnklachten, ontstekingen en waarschijnlijk het verlies van de brug.
In tegenstelling tot wat in het beroepschrift wordt gesteld, is er wel degelijk een behandelplan opgesteld. Zowel in de PI Almelo als in de PI Dordrecht. Dit plan richtte zich op het zoveel mogelijk behouden van de bestaande dentitie, het verwijderen van ontstekingen en het verbeteren van de mondhygiëne. Ook het aanmeten van een partiële gebitsprothese (een plaatje) ter vervanging van ontbrekende gebitselementen, maakt onderdeel uit van het plan. Het is klagers recht om het behandelplan af te wijzen. Maar hij is dan ook verantwoordelijk voor de daaruit voortvloeiende risico’s. Het is uiteraard vervelend dat klager pijnklachten heeft gekregen, maar deze vielen bij het uitblijven van een tandheelkundige behandeling te verwachten en kunnen niet aan de behandelaar of de PI worden toegeschreven.
Het is begrijpelijk dat klager een wens heeft voor mooi kroon- en brugwerk. Voor het uitvoeren van een dergelijke behandeling moet er wel een indicatie zijn. Zowel in 2015 als in 2021 is er flink geïnvesteerd in kostbare en intensieve behandelingen. Deze hebben niet geleid tot een duurzame, stabiele, pijn- en klachtenvrije en goed reinigbare dentitie. Wortelkanaalbehandelingen, kronen en bruggen bleken slechts beperkt effect te hebben. Het is zeer twijfelachtig, gezien de ontstane zwakke basis, of voor de derde keer kroon- en brugwerk uitvoeren wel soelaas biedt. Het Vademecum Verstrekkingenpakket medische zorg van de Dienst Justitiële Inrichtingen voorziet niet in de door klager gewenste behandeling.
3. De beoordeling
De inrichtingstandarts heeft uitgebreid gereageerd op het beroepschrift en heeft het medisch beleid ten aanzien van klagers tandproblematiek uiteengezet. Aan klager is uitgelegd dat verschillende brugpijlers moesten worden verwijderd en dat het niet zonder gevolgen zou blijven als hij daarvoor geen toestemming gaf. Twee brugpijlers zijn uiteindelijk verwijderd, omdat deze te verzwakt waren. Op 6 maart 2024 is de verzwakte en carieuze brugpijler ter plaatse van element 46 niet verwijderd, omdat klager vanwege een garantie op eerder door zijn eigen tandarts buiten de PI uitgevoerd kroon- en brugwerk door deze tandarts wilde worden behandeld.
De inrichtingstandarts heeft een behandelplan opgesteld. Het doel van dit plan was om zoveel mogelijk eigen gebit te behouden en een partiële gebitsprothese (een plaatje) aan te meten ter vervanging van ontbrekende gebitselementen. Op die manier zouden ontstekingen worden tegengegaan en de mondhygiëne kunnen worden verbeterd. Mede gezien de slechte staat van klagers gebit komt dit plan de beroepscommissie juist voor. De namens klager overgelegde brief van 10 september 2020 geeft geen aanleiding daarover anders te oordelen.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de inrichtingstandarts, gezien de toestand van klagers gebit, niet ten onrechte brugpijlers verwijderd. Ook hoefde de inrichtingstandarts geen noodzaak te zien om klager naar zijn eigen tandarts buiten de PI door te verwijzen. Het geformuleerde behandelplan bood voldoende mogelijkheden om klagers gebit adequaat te behandelen en te onderhouden. Voor een nieuwe brug of implantaten bestond geen tandheelkundige noodzaak. Het is gebruikelijk om in een geval als dit eerst te proberen met een partiële gebitsprothese te volstaan.
De conclusie luidt dat het handelen van de inrichtingstandarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 16 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. A.A.J. Jeurissen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter