Nummer 24/38422/GM
Betreft klager
Datum 14 januari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. D.N.A. Brouns, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Dordrecht (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat aan hem geen of een onvoldoende hartrevalidatieprogramma is aangeboden.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de (digitale) zitting van 12 november 2024. De inrichtingsarts heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. (…) huisartsgeneeskunde, en (…), medewerker van de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De cardioloog heeft na klagers hartaanval aangegeven dat klager moet starten met hartrevalidatie. Tijdens zijn verblijf in de PI Dordrecht is de hartrevalidatie echter niet van de grond gekomen. Hij is onlangs opnieuw gezien door de cardioloog, die hem vertelde dat de revalidatie had moeten worden gestart. Maar inmiddels is het te laat om te beginnen omdat een revalidatie weinig effect meer zal hebben.
Het is niet duidelijk waarom de hartrevalidatie niet is gestart. Volgens de medische dienst zou er geen indicatie zijn voor revalidatie. Maar de cardioloog zag die indicatie wel, zoals hij in een brief van 6 maart 2024 heeft bevestigd. De cardioloog heeft zich op het standpunt gesteld dat de PI is tekortgeschoten in het aanbieden van hartrevalidatie. Klager heeft verzocht om de revalidatie zelf op te starten door contact te leggen met een psycholoog en een fysiotherapeut, maar dit werd hem niet toegestaan.
Kort na zijn hartaanval heeft klager zelf contact gezocht met een psycholoog. De psycholoog liet weten niet gespecialiseerd te zijn in hartrevalidatie. Vervolgens is klager in het ziekenhuis gezien door een psycholoog, die de revalidatie zou oppakken.
Klager heeft ook met een fysiotherapeut gesproken. De fysiotherapeut heeft klager niet behandeld, aangezien deze aangaf niet te zijn gespecialiseerd in dergelijke therapie. Klager is drie keer bij de fysiotherapeut geweest, met tussenpozen van drie tot vier maanden. In het medisch dossier staat vermeld dat klager vooral is behandeld voor zijn rugklachten. Klager heeft ook het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) bezocht, waar werd geadviseerd de fysiotherapie in de PI Dordrecht voort te zetten, wat echter niet is gebeurd.
De inrichtingsarts heeft schriftelijk te kennen gegeven dat er zou worden gekeken naar een externe revalidatiefysiotherapeut, maar uit de reactie blijkt niet wat daaruit is voortgekomen of welke acties er sindsdien zijn ondernomen.
Standpunt van de inrichtingsarts
Na klagers hartaanval is er veel contact geweest met de cardioloog, het JCvSZ, diverse inrichtingsartsen binnen de PI Dordrecht, de verpleging en de fysiotherapeut. De afdeling cardiologie kon vanwege de veiligheid geen groepsrevalidatie in het ziekenhuis verzorgen. Daarom is er in overleg met de cardioloog besloten te starten met revalidatie bij de fysiotherapeut. Bij de controles bij de cardioloog is nooit gesproken over het ontbreken van een adequate revalidatie, tot het moment dat een nieuwe cardioloog een duidelijke aantekening hierover maakte in een brief. In die brief staat – kort gezegd – dat de PI had moeten starten met een volledig programma ten behoeve van klagers hartrevalidatie. Dit is uitvoerig besproken met de cardioloog en er is overleg geweest met de medisch adviseur. Het is betreurenswaardig dat klager zich tekortgedaan voelt. Met het ziekenhuis is afgesproken dat de afdeling cardiologie de PI voortaan duidelijker adviseert.
De cardiologen hebben meerdere keren uitspraken gedaan over de revalidatie en de medische dienst heeft daarnaar gehandeld. Klager kan in gesprek gaan met een psycholoog van de afdeling cardiologie van het ziekenhuis. Fysieke revalidatie wordt door de cardiologen wederom niet direct noodzakelijk en mogelijk geacht. De communicatie met de wisselende specialisten van de afdeling cardiologie was gebrekkig. De medische dienst valt hierin niets te verwijten. Alles is uitvoerig en meerdere keren met klager besproken.
3. De beoordeling
Klager (uit 1982) heeft op 28 juli 2023 een myocardinfarct gehad, naar aanleiding waarvan hij op 30 juli 2023 is geopereerd. Klager is van 1 tot en met 3 augustus 2023 overgeplaatst naar het JCvSZ voor het monitoren van zijn situatie en medicatie. Bij ontslag heeft het JCvSZ geadviseerd om in de PI Dordrecht door te gaan met twee keer per week fysiotherapie. Op 15 augustus 2023 is klager in de PI Dordrecht verwezen naar de fysiotherapeut voor ademhalingsoefeningen. In het medisch dossier staat bij 13 september 2023 genoteerd dat de fysiotherapie is gestopt. Op 26 september 2023 is klager gezien door de inrichtingsarts, die heeft aangegeven dat een hartrevalidatieprogramma wenselijk maar binnen justitie niet mogelijk is. Op 25 oktober 2023 heeft een verpleegkundige van de medische dienst contact opgenomen met de hartrevalidatie van het ziekenhuis en daarbij het advies gekregen contact op te nemen met een fysiotherapeut in het ziekenhuis om na te gaan welke onderdelen van de hartrevalidatie in een penitentiaire inrichting kunnen worden uitgevoerd.
Uit het medisch dossier volgt dat de medische dienst van de PI na klagers myocardinfarct geregeld aandacht heeft besteed aan klagers gezondheidstoestand. Klager is gezien door de inrichtingsarts en verpleegkundigen en de medische dienst heeft contact opgenomen met de cardiologie voor overleg over klagers situatie.
Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft de medische dienst van de PI Dordrecht echter te weinig gedaan om aan klager binnen de beperkingen waarmee de detentiesituatie gepaard gaat – klager kon niet meedoen aan groepsrevalidatie in het ziekenhuis – een adequaat hartrevalidatieprogramma aan te bieden. Uit het medisch dossier volgt dat de medische dienst wel heeft nagedacht over hartrevalidatie, maar dat de zorg die klager uiteindelijk is aangeboden niet optimaal was en voor zover deze is opgestart onnodig lang op zich heeft laten wachten. Naar het oordeel van de beroepscommissie had nadrukkelijker en eerder gekeken moeten worden naar wat er binnen de PI wel mogelijk was. Een herstelprogramma had onder andere kunnen bestaan uit behandeling door een fysiotherapeut, en dan niet alleen in de vorm van ademhalingsoefeningen maar ook voor het verbeteren van klagers conditie, behandeling door een psycholoog voor steun bij het herstel, en begeleiding door een diëtist voor advies over een gezonde leefstijl. Niet is gebleken dat dergelijke zorg (op tijd) aan klager ten behoeve van zijn revalidatie is aangeboden.
Daarom moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep om die reden gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €150,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €150,-.
Deze uitspraak is op 14 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
secretaris voorzitter