Nummer 24/45505/STA
Betreft [verzoeker]
Datum 6 januari 2025
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
Het hoofd van FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft beslist tot het restitueren van door verzoeker ontvangen zak-, kleed- en beloningsgeld als gevolg van alsnog (met terugwerkende kracht) genoten inkomen in de vorm van een Wajong-uitkering.
Verzoekers raadsvrouw, mr. Y. Finani, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van het hoofd van de instelling op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (Me-2024-458).
2. De standpunten
Standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft recent met terugwerkende kracht een Wajong-uitkering ontvangen. De instelling heeft vervolgens een aantal grote bedragen van verzoekers rekening afgeschreven ter compensatie van bepaalde leefgelden, terwijl verzoeker heeft verzocht om tijd om na te denken en het eventueel afspreken van een betalingsregeling, nu hij eerst wilde bezien of het wel correct is dat de instelling achter deze bedragen aangaat. Door de abrupte afschrijving van de instelling kan verzoeker op dit moment geen uitgaven meer doen binnen de instelling. Nu het gaat om forse bedragen die zonder goed overleg met verzoeker zijn afgeschreven en verzoeker als gevolg hiervan een negatief saldo heeft en geen uitgaven meer kan doen, is de handelswijze van de instelling onrechtmatig.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Het hoofd van de instelling stelt zich op het standpunt dat verzoeker zich beklaagt over voor eenieder die in de instelling verblijft geldend beleid waartegen geen beklag openstaat, nu het beheer van het eigen geld van de verpleegde op grond van artikel 45 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) en artikel 40, tweede lid, van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt) berust bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. Daarvan is in verzoekers geval geen sprake. Het hoofd van de instelling is bevoegd te beslissen in hoeverre een verpleegde over zijn eigen geld kan beschikken.
Verder heeft het hoofd van de instelling toegelicht dat verzoeker sinds zijn opname in de instelling op 18 september 2023 zak-, kleed- en beloningsgeld heeft ontvangen. In november 2024 heeft verzoeker bericht gekregen van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen dat hij met terugwerkende kracht recht heeft op een Wajong-uitkering voor de gehele periode dat hij in de instelling heeft verbleven. Hij laat dit uitbetalen op zijn privérekening in plaats van zijn interne rekening binnen de instelling. Er is medio november 2024 met hem besproken dat hij het ontvangen zak-, kleed- en beloningsgeld moet terugbetalen en dat hij zijn Wajong-uitkering op zijn interne rekening dient te storten. Nu hij dat nog steeds niet heeft gedaan, is overgegaan tot het met terugwerkende kracht restitueren van de ontvangen gelden. Dit heeft niet tot een negatief saldo geleid, omdat het niet mogelijk is om ‘rood te staan’ op de interne beheerrekening. Wel staat er een reservering open voor het bedrag dat vanwege het ontoereikende saldo nog niet is terugbetaald.
3. De beoordeling
Het hoofd van de instelling stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet in zijn verzoek kan worden ontvangen, nu hij zich beklaagt over beleid dat voor alle verpleegden in de instelling geldt. De voorzitter gaat daar niet in mee. Hoewel immers het beheer van het eigen geld van de verpleegde op grond van artikel 40, tweede lid, van het Rvt berust bij het hoofd van de instelling, beklaagt verzoeker zich over een concrete beslissing die het hoofd van de instelling in het kader van die beheersbevoegdheid ten aanzien van (het eigen geld van) verzoeker heeft genomen. Die beslissing vormt een beperking van verzoekers eigendomsrecht, zodat hij op grond van het bepaalde in artikel 56, eerste lid, onder e, van de Bvt in (zijn beklag en) het onderhavige verzoek kan worden ontvangen.
Bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van het hoofd van de instelling bestaat slechts ruimte voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.
Nu uit de door het hoofd van de instelling gegeven toelichting op het verzoek volgt dat verzoeker door de met terugwerkende kracht ontvangen Wahjong-uitkering geen recht had op het over deze periode ontvangen zak-, kleed- en beloningsgeld en dit moet terugbetalen, terwijl hij ondanks verschillende gesprekken die hierover sinds medio november 2024 met hem zijn gevoerd de ontvangen uitkeringsgelden niet op zijn interne rekening heeft gestort en evenmin terugbetalingen heeft gedaan, is de beslissing tot het restitueren van deze gelden niet zodanig onredelijk of onbillijk dat er een spoedeisend belang is om de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan te schorsen. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
4. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is op 6 januari 2025 gegeven door mr. A.M.G. Smit, voorzitter, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.
secretaris voorzitter