Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/36374/GA, 8 januari 2025, beroep
Uitspraakdatum:08-01-2025

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          23/36374/GA

Betreft [klager]

Datum 8 januari 2025

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

  1. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel met cameratoezicht, voor de duur van vijf dagen, vanwege klagers gemoedstoestand en een mogelijk medisch gevaar, ingaande op 20 mei 2023 (DC-2023-291);
  2. het feit dat zijn raadsvrouw de schriftelijke mededeling van deze ordemaatregel niet kreeg toegestuurd (DC-2023-292).

De beklagcommissie bij het Detentiecentrum (DC) Rotterdam heeft op 14 september 2023 beklag a. ongegrond verklaard en – zo begrijpt de beroepscommissie – klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. J.P.W. Temminck Tuinstra, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het DC Rotterdam (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De aan klager opgelegde ordemaatregel is onvoldoende gemotiveerd en onevenredig en houdt onvoldoende rekening met klagers zwaarwegende belangen als kwetsbare vreemdeling.  Dat er nog geen enkele concrete mogelijkheid tot uitzetting was, in combinatie met de plaatsing in afzondering vlak voor het weekend – wat de duur van de ordemaatregel al voor tenminste een aantal dagen bepaalde – maakt dat een andere afweging op zijn plaats was geweest.

beklagcommissie heeft ten onrechte geoordeeld dat klager effectief kon worden bijgestaan door zijn advocaat. De beklagcommissie gaat voorbij aan het belang van effectieve rechtsbijstand. Als klagers gemachtigde de inrichting verzoekt om een beslissing – waarvan de gemachtigde alleen weet kan hebben via zijn cliënt – maken beginselen van een behoorlijke procesorde dat aan dit verzoek tegemoet moet worden gekomen. Terecht geeft de ombudsman in het rapport ‘Grenzen aan vreemdelingenbewaring’ als suggestie mee dat zowel de rechtsbijstandverlener als de commissie van toezicht direct op de hoogte moeten worden gesteld, zelfs van een afzondering op eigen cel.

De beklagcommissie miskent dat een pro forma beklag niet effectief is om bijvoorbeeld schorsing van de tenuitvoerlegging van de ordemaatregel te bewerkstelligen bij de voorzitter van de beroepscommissie. Het is voor klager bovendien bijzonder ingewikkeld om van deze procedure gebruik te maken. Niet voor niets heeft hij in een vroeg stadium om rechtskundige hulp gevraagd bij het instellen van zijn klachten. Zijn recht op effectieve bijstand is geschonden door het nalaten van de directeur om desgevraagd tijdig de beslissing over te leggen.

Klager verzoekt om het beroep mondeling te mogen toelichten en om aan hem een schadevergoeding toe te kennen.

 

Standpunt van de directeur

De directeur heeft in beroep geen standpunt kenbaar gemaakt.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

 

Beklag a.

Op basis van de stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie beklag a. terecht ongegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard. De beroepscommissie ziet in dit geval geen aanleiding om de overwegingen van de beklagcommissie aan te vullen of te wijzigen.

 

Beklag b.

Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (Hoofdstuk X. Informatie, hoor- en mededelingsplicht en dossier) geeft de directeur de gedetineerde van elke beslissing als bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Pbw – hieronder valt de aan klager opgelegde ordemaatregel – onverwijld schriftelijk en zoveel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling. Op grond van het vierde lid wordt de gedetineerde in deze mededeling gewezen op de mogelijkheid van het instellen van beklag, de wijze waarop en de termijn waarbinnen dat dient te geschieden, alsmede op de mogelijkheid tot het doen van een verzoek aan de voorzitter van de beroepscommissie om hangende de uitspraak op het klaagschrift de tenuitvoerlegging van de beslissing geheel of gedeeltelijk te schorsen.

Op grond van artikel 65, eerste lid, van de Pbw (Hoofdstuk XI. Beklag) heeft de klager het recht zich te doen bijstaan door een rechtsbijstandsverlener of een andere vertrouwenspersoon, die daartoe van de beklagcommissie toestemming heeft gekregen. Indien aan de klager een advocaat is toegevoegd, geschieden diens beloning en de vergoeding van de door hem gemaakte kosten volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur.

Het beklag ziet op het niet toesturen van de schriftelijke mededeling van de genoemde ordemaatregel van 20 mei 2023 aan klagers raadsvrouw. De raadsvrouw heeft hiervoor op 24 mei 2023 een mail gestuurd aan de inrichting (de servicebalie van het DC Rotterdam), waarin zij aangeeft via klager te hebben vernomen dat hem bij binnenkomst op 19 mei 2023 een “disciplinaire maatregel” zou zijn opgelegd (de beroepscommissie begrijpt dat het hier gaat om de genoemde ordemaatregel) en waarin zij het verzoek doet om deze beslissing per mail aan haar toe te sturen. Vanuit de inrichting is hierop gereageerd dat een kopie van de beslissing alleen op verzoek van klager zelf mag worden opgestuurd en dat hij daarvoor een brief op de afdeling kan invullen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie levert het niet toezenden van de beslissing aan de raadsvrouw in dit geval geen klager betreffende, door of namens de directeur genomen beslissing op als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De afwijzing van het verzoek om de schriftelijke mededeling van de ordemaatregel te ontvangen is niet jegens klager genomen, maar jegens de raadsvrouw.

De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat klager terecht niet-ontvankelijk is verklaard in beklag b. Zij zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen, met aanvulling van de gronden.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie, inzake beklag b. met aanvulling van de gronden.

 

Deze uitspraak is op 8 januari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. R. Raat, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. dr. R.S.T. Gaarthuis, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven