Nummer 24/43642/TA
Betreft [klager]
Datum 24 december 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen het openen, kennisnemen en kopiëren van advocatenpost in de periode 24 tot 26 juni 2024.
De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 24 september 2024 het beklag ongegrond verklaard (ME 2024-250). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, dr. mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft mr. K. Moors, kantoorgenoot van klagers raadsman, gehoord op de zitting van 10 december 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft met een afstandsverklaring aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft het standpunt in beroep schriftelijk kenbaar gemaakt.
Mr. C.K. van Dijk en mr. R. Hilgers, beiden werkzaam bij de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.
2. De st andpunten in beroep
Standpunt van klager
In de periode van 24 tot 26 juni 2024 is door de instelling besloten om al klagers advocatenpost in beslag te nemen, te kopiëren en in strijd met de wet buiten zijn aanwezigheid te onderzoeken. Daar was geen noodzaak toe. Klager heeft er geen toestemming voor gegeven en hem is tevoren geen mededeling daarvan gedaan. Klager is niet in de gelegenheid gesteld om zijn advocatenpost te onderscheiden van de stapel stukken die zijn meegenomen uit zijn verblijfsruimte. De instelling stelt dat alle herkenbare advocatenpost direct opzij is gelegd, maar ook dat stukken niet als advocatenpost worden herkend wanneer post niet met behulp van een logo of in een envelop als zodanig herkenbaar is. Dit betekent dat de advocatenpost alsnog gelezen is. Daarbij blijkt uit de stukken vanzelfsprekend of het advocatenpost betreft.
Verwezen wordt naar uitspraken 22/26680/TA en R-19/4045/GA, alsook 23/36648/SGA.
De instelling stelt zich op het standpunt dat geen advocatenpost is geopend, gelezen of is gekopieerd. Het is nu een welles nietes verhaal wat voorkomen had kunnen worden als men zich aan de regels had gehouden en in aanwezigheid van klager de documenten op zijn kamer had bekeken. De regels gelden voor het ontvangen van advocatenpost, maar zijn naar analogie ook van toepassing op al ontvangen advocatenpost die op de kamer ligt.
Het belemmeren van het vrije verkeer tussen de advocaat en klager is in strijd met artikel 46 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) en artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM). Het vrije verkeer tussen een advocaat en zijn cliënt is noodzakelijk voor een adequate rechtsbijstand. Bescherming van vertrouwelijkheid van post is een groot goed. Er liepen in die periode meerdere procedures waarbij meerdere advocaten waren betrokken.
Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een vergoeding toe te kennen.
Standpunt van het hoofd van de instelling
Verwezen wordt naar het standpunt in de beklagprocedure. De in beroep door klager herhaalde stellingen dat advocatenpost is geopend, gelezen of gekopieerd zijn onjuist. Daarvan is geen sprake geweest. Verder is door de instelling slechts in algemene zin de vraag opgeworpen of niet meer herkenbare geprivilegieerde post op de kamer van een verpleegde nog als geprivilegieerde post kan worden aangemerkt en wordt die vraag door klager voorzien van een ander frame.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht in het licht van de stukken en wat op de zitting is besproken niet aannemelijk geworden dat, zoals klager stelt, door het hoofd van de instelling in de periode van 24 tot en met 26 juni 2024 is besloten alle tijdens een inspectie van klagers kamer in beslaggenomen advocatenpost te openen, lezen en/of te kopiëren. Evenmin is aannemelijk geworden dat niet als advocatenpost herkenbare poststukken toen wel zouden zijn geopend, gelezen en/of gekopieerd en dit voorkomen had kunnen worden door de op klagers kamer aangetroffen stukken in zijn aanwezigheid te bekijken. Het beroep op schending van de artikelen 46 van het WvSv en 6 van het EVRM faalt dan ook.
Overigens vereist de toepasselijke wet- en regelgeving, anders dan klager stelt, niet dat het openen van geprivilegieerde post moet worden gemeld aan de verpleegde en alleen in zijn aanwezigheid zou mogen gebeuren. Noch artikel 35 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden noch artikel 3 van de Regeling geprivilegieerde post verpleegden vereist immers dat het openen van ontvangen post, ook geprivilegieerde post of niet als zodanig herkenbare post, altijd in aanwezigheid van de verpleegde moet plaatsvinden. Naar analogie daarvan geldt ditzelfde voor het doornemen van documenten op de kamer van een verpleegde op onwenselijke gegevens. Dit hoeft niet te worden gemeld aan de verpleegde en hoeft niet in zijn aanwezigheid plaats te vinden.
Gelet hierop is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht ongegrond heeft verklaard. Hierbij geldt wel dat waar de beklagrechter heeft overwogen dat klager zijn stelling dat advocatenpost zou zijn geopend, gekopieerd en/of gelezen niet aannemelijk heeft gemaakt, de beroepscommissie daarvoor verbeterd leest dat dit niet aannemelijk is geworden. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 24 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. D. van der Sluis en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.
secretaris voorzitter