Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/43671/TA, 24 december 2024, beroep
Uitspraakdatum:24-12-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Nummer           24/43671/TA

Betreft              [klager]

Datum              24 december 2024

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen de maatregel van 11 juli 2024 tot het houden van toezicht op zijn post (met uitzondering van geprivilegieerde post).

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft een niet ingevulde datum het beklag ongegrond verklaard (ME 2024-286). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klagers raadsman, dr.mr. H. Külcü, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft mr. K. Moors, kantoorgenoot van klagers raadsman, gehoord op de zitting van 10 december 2024 in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.

De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft met een afstandsverklaring aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.

Het hoofd van de instelling heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen en heeft het standpunt in beroep schriftelijk kenbaar gemaakt.

Mr. C.K. van Dijk en mr. R. Hilgers, beiden werkzaam bij de RSJ, waren als toehoorder aanwezig.

 

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het is begrijpelijk dat het contact tussen klager en zijn ex-partner zorgen baarde, maar er was onvoldoende grond voor het opleggen van een toezichtmaatregel op 11 juli 2024. Verwezen wordt naar RSJ 24 april 2019, R-18/2168/TA. Het vermoeden dat klager zich schuldig zou hebben gemaakt aan het uiten van bedreigingen is incorrect en onvoldoende gefundeerd. Klager had immers de afgelopen maanden beperkingen in de mogelijkheid tot contact met de buitenwereld, waardoor het onmogelijk was om zijn ex-partner dan wel iemand anders te contacteren en zo zijn ex-partner te bedreigen. Bovendien is het verwijt van klagers ex-partner op enig moment geseponeerd, zodat de wrijving die er tussen hem en zijn ex-partner was (maar niet in de mate die de instelling stelt) niet meer als grondslag voor de toezichtmaatregel kon gelden. Er is geen sprake geweest van verwijtbare gedragingen. De afbouw van de maatregelen die de instelling heeft opgelegd, had in een veel eerder stadium moeten plaatsvinden.

De toezichtmaatregel is door het ontbreken van een deugdelijke grondslag in strijd met artikel 35 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden opgelegd. Bovendien is sprake van schending van de privacy als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) nu klager geen contact met zijn kinderen kon onderhouden via post en het houden van toezicht klagers privacy schendt. In klagers visie was en is contact zonder toezicht mogelijk, zodat hij vrij naar zijn kinderen kan schrijven. Klager heeft liever niet dat er meegelezen wordt. Niet is gebleken dat de instelling heeft getoetst aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Bij een juiste toetsing zou er zijn beslist tot het geven van een waarschuwing of een minder zware maatregel. Klager heeft eerder soortgelijke postmaatregelen opgelegd gekregen en de instelling weet dus wat klager in post naar zijn familie kan schrijven. Nader toezicht daarop is niet nodig. Niet is gebleken dat dit is meegewogen.

Klager heeft hulp van de instelling afgewezen vanwege de vertrouwensbreuk met personen die als tussenpersoon zouden functioneren en wil daarom zelf betrokken instanties benaderen met de hulpvraag hoe hij contact met zijn kinderen zou kunnen hebben zonder voorwaarden te schenden.

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een vergoeding toe te kennen.

 

Standpunt van het hoofd van de instelling

Verwezen wordt naar het standpunt dat in de beklagprocedure is ingenomen. Aanvullend wordt het volgende naar voren gebracht. Voorafgaand aan de toezichtmaatregel van 11 juli 2024 was het noodzakelijk klager over een langere periode weiger- dan wel toezichtmaatregelen op te leggen. Een maand voorafgaand aan de toezichtmaatregel van 11 juli 2024 was bij klager een clandestiene mobiele telefoon aangetroffen. Klagers stelling dat hij geen contactmogelijkheden had komt daarom tegenstrijdig/bevreemdend voor. Een toezichtmaatregel weerhoudt klager ook niet van contactmogelijkheden met zijn kinderen.

Bij klagers ex-partner en hun kinderen is naar aanleiding van de onderlinge situatie hulpverlening betrokken. Meerdere keren is aan klager aangeboden om hem te ondersteunen, met hem mee te denken en om het gesprek aan te gaan met de hulpverlening hoe (verder) contact met zijn kind(eren) eventueel vormgegeven zou kunnen worden. Klager wenst hier echter geen bemoeienis van de instelling bij. Klager wil ook niet dat de instelling informatie over hem met de hulpverlening deelt, maar wil dit via advocaten/juridische procedures gaan regelen.

Verzocht wordt de uitspraak van de beklagrechter te bevestigen.

 

 

3. De beoordeling

In het verweerschrift van het hoofd van de instelling in de beklagprocedure is over het opleggen van de toezichtmaatregel op 11 juli 2024 uitgebreid toegelicht dat klager sinds medio oktober 2023 volop in zijn delictketen zit vanwege de strijd tussen hem en zijn (inmiddels) ex-partner rond de spanningsvolle echtscheidingsprocedure en voogdijprocedure omtrent hun gezamenlijke zoon, in verband waarmee hem verscheidene bezoek-, post- en belmaatregelen zijn opgelegd (die in het onderhavige beroep op zichzelf niet aan de orde zijn). Medio juni 2024 is bij hem een mobiele telefoon aangetroffen. De instelling heeft verder kennis gekregen van apps met een duidelijk bedreigende aard richting klagers ex-partner en/of haar familie. Gelet op al deze omstandigheden was er het vermoeden dat klager daarbij betrokken kon zijn. Er is vervolgens door de instelling aangifte van bedreiging gedaan. Op 11 juli 2024 is de postmaatregel opgelegd vanwege die spanningsvolle strijd/verstandhouding van klager en zijn ex-partner, omdat die overeenkomsten vertoont met het indexdelict. Dit teneinde op de hoogte te zijn van klagers contacten en ieders veiligheid te kunnen monitoren, te meer daar klager meerdere malen berichten had verwijderd waardoor ieders veiligheid slecht is in te schatten.

Er was daarom - anders dan klager stelt - voldoende aanleiding om op 11 juli 2024 de maatregel van toezicht op klagers post in het belang van de orde en veiligheid op te leggen. Klagers stelling ter zitting dat de verdenking van bedreiging van zijn ex-vrouw is geseponeerd kan, als daarvan daadwerkelijk sprake is nu daarvan geen stukken zijn overgelegd, niet tot het oordeel leiden dat de toezichtmaatregel destijds niet voor de duur van ten hoogste 4 weken mocht worden opgelegd vanwege het vermoeden van betrokkenheid bij bedreiging van zijn ex-partner. Eventuele kennis van wat klager eerder in brieven heeft geschreven kan daaraan niet afdoen, omdat dit in het licht van de beschreven omstandigheden niet afdoet aan het daarna ontstane vermoeden van betrokkenheid van klager bij genoemde bedreiging. Onder de genoemde omstandigheden is niet aannemelijk dat, zoals klager stelt, met een waarschuwing volstaan had kunnen worden.

Klager kan daarom niet gevolgd worden in zijn stelling dat een deugdelijke grondslag voor de toezichtmaatregel van 11 juli 2024 ontbreekt. Klager heeft ter ondersteuning van die stelling verwezen naar RSJ 24 april 2019, R-18/2168/TA. Die uitspraak ziet echter op een andere situatie, namelijk het opleggen van maatregelen met het oog op het voorkomen van mogelijke schade voor de desbetreffende verpleegde als gevolg van contact met diens partner.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van het hoofd van de instelling niet als in strijd met de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Klager kan evenmin worden gevolgd in zijn stelling dat de toezichtmaatregel in strijd komt met zijn recht op privacy dan wel familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, nu klager met de toezichtmaatregel per post contact met zijn kinderen kon onderhouden, en het monitoren daarvan in het belang van de orde en veiligheid was geboden.

De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden.

 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 24 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, mr. D. van der Sluis en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. E.W. Bevaart, secretaris.

 

 

 

secretaris         voorzitter

Naar boven