Nummer
|
23/37560/GA
|
|
|
|
|
|
|
Betreft
|
[klager]
|
Datum
|
16 december 2024
|
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de uitval van de arbeid op 23 en 30 mei 2023, waardoor hij is ingesloten en waarvoor hij niet is gecompenseerd.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 16 november 2023 het beklag ongegrond verklaard (NM-2023-597). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Nieuwegein (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is niet gehoord door de beklagrechter.
Klager heeft arbeid gemist en is onterecht ingesloten. Aan klager is geen compensatie geboden in de vorm van een vervangende activiteit en later ook niet voor het onterecht lang insluiten. Klager betwist dat zijn arbeidsloon (ter compensatie) is doorbetaald en stelt dat de directeur dit niet heeft onderbouwd. Los daarvan is er niet voldaan aan de verplichting in artikel 3 van de Penitentiaire maatregel (Pm) van een aantal uren aan activiteiten en arbeid buiten de cel en daarvoor moet klager gecompenseerd worden. De personeelstekorten en de problemen waar inrichtingen mee kampen kunnen als uitleg voor schendingen worden gezien, maar hoeven aan die schendingen niets af te doen. De reden voor de uitval is niet relevant.
Volgens vaste rechtspraak moet structurele uitval van arbeid gecompenseerd worden, gelet op de zorgplicht van de directeur. Er is sprake van structurele uitval van arbeid, aangezien een andere wijze van compensatie niet mogelijk was in verband met personeelstekort. Behalve op 23 en 30 mei 2023 is nog veel vaker arbeid uitgevallen. Echter is de beklagprocedure beperkt vanwege de termijn van zeven dagen om beklag in te stellen. De beklagrechter heeft niet kunnen uitsluiten dat het een structureel probleem betreft. Immers staat vast dat het personeelstekort structureel was, dat dit vaker gebeurde, en dat het twee keer is voorgevallen in één week (namelijk de week waarop het beklag, gelet op de beklagtermijn, ziet en kan zien). De directie sluit dit in diens verweer ook niet uit, sterker nog ze erkennen het en benoemen in toekomstige tijd dat het niet mogelijk is om gedetineerden uit te sluiten bij uitval van arbeid. Ook ten tijde van het opstellen van het verweer bestond dit probleem dus nog.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
Op 23 en 30 mei 2023 is de arbeid uitgevallen wegens personeelstekort en zieke medewerkers, waardoor er geen personeel beschikbaar was om het arbeidsblok te begeleiden. Er was sprake van een calamiteit en gedurende calamiteiten worden gedetineerden ingesloten. Er is sprake van een incidentele uitval van de arbeid, dus geen schending van de zorgplicht van artikel 47, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw). De uitval van de arbeid is gerouleerd tussen verschillende afdelingen, om de hinder op een specifieke afdeling te beperken. Klager is gecompenseerd met doorbetaling van het arbeidsloon. Er was geen andere mogelijkheid in compensatie, vanwege het gebrek aan personeel.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Niet horen door de beklagrechter
Voor zover klager heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in de beklagprocedure, overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit artikel 62, tweede lid, van de Pbw in samenhang met artikel 64, eerste lid, van de Pbw volgt dat de voorzitter, dan wel een door hem aangewezen lid van de beklagcommissie, indien hij het beklag van eenvoudige aard, dan wel kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond acht, als enkelvoudig lid van de beklagcommissie het klaagschrift kan afdoen en in dat geval klager en de directeur niet in de gelegenheid hoeft te stellen om mondelinge opmerkingen te maken. Van deze bevoegdheid is gebruikgemaakt en de beroepscommissie treedt in het algemeen niet in de beoordeling hiervan, omdat het beklag in beroep opnieuw wordt beoordeeld.
Collectieve beslissingen
De directeur heeft besloten om op 23 en 30 mei 2023 – in afwijking van het dagprogramma – de arbeid te laten uitvallen, vanwege een personeelstekort. Dit betreffen twee collectieve beslissingen waartegen beklag openstaat (zie nader RSJ 1 mei 2024, 23/32160/GA). De beroepscommissie zal eerst beoordelen of deze beslissingen in strijd zijn met wet- of regelgeving en daarna of die redelijk en billijk zijn.
Strijdigheid met wet- of regelgeving
Wet- en regelgeving
In artikel 47, tweede lid, van de Pbw, is de wettelijke zorgplicht van de directeur vastgelegd voor de beschikbaarheid van arbeid voor gedetineerden. Deze zorgplicht is niet concreet en bovendien geclausuleerd (vergelijk RSJ 29 juli 2024, 22/30689/GA). Als er arbeid uitvalt, brengt dat dus niet meteen een schending van de zorgplicht van de directeur met zich mee. Pas als de arbeid te vaak uitvalt, kan worden geoordeeld dat de directeur zijn wettelijke zorgplicht heeft geschonden. Dat is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
In artikel 3, tweede lid, van de Pm, is daarnaast de zorgplicht van de directeur voor een basis- en plusprogramma vastgelegd. De directeur draagt zorg voor een basisprogramma van 42,5 uur per week en een plusprogramma van 59 uur per week. Als het programma niet voldoet aan het minimumaantal uren per week, dan zal in de regel worden geoordeeld dat dit in strijd is met artikel 3 van de Pm. Zeker als deze strijdigheid van korte duur is, is het echter mogelijk dat de directeur zich wel voldoende heeft ingespannen en dus zijn zorgplicht niet heeft geschonden (zie RSJ 29 juli 2024, 22/30689/GA).
Toepassing in deze zaak
Vast staat dat klager twee dinsdagen geen arbeid heeft kunnen verrichten, wegens de uitval van de arbeid door personeelstekort, en dat hij toen werd ingesloten. Klager stelt dat hij door de uitval te veel ingesloten was, wat strijd met artikel 3 van de Pm zou opleveren. Klager heeft aangevoerd dat de arbeid vaker is uitgevallen, maar hij heeft geen data of een periode genoemd. Van klager mag worden verwacht dat hij in zijn klaag- en beroepschrift zijn klacht voldoende onderbouwt. Uit het verweerschrift in beklag van de directeur volgt dat arbeid ‘soms’ geen doorgang kon vinden.
Gelet op het voorgaande is het naar het oordeel van de beroepscommissie niet aannemelijk geworden dat de directeur onvoldoende heeft gezorgd voor de beschikbaarheid van arbeid. Daarnaast is de beroepscommissie van oordeel dat het niet aannemelijk is geworden dat het aantal uren basisprogramma niet voldeed aan het wettelijk minimum aantal uren per week. Er kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de directeur heeft gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplichten. Van strijd met wet- of regelgeving is dus niet gebleken.
Redelijkheid en billijkheid
Voor de vraag of de beslissing ook redelijk en billijk is, is nog van belang of de directeur heeft geprobeerd om klager te compenseren. Dat geldt vooral als de arbeid vaker uitvalt. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het aanbieden van vervangende activiteiten of gedetineerden extra uitsluiten. De beroepscommissie merkt hierbij op dat ook andere vormen van compensatie mogelijk zijn. Overigens is het doorbetalen van loon een verplichting en geen compensatie op grond van artikel 5, onder c, van de Regeling arbeid gedetineerden.
Vast staat dat klager voor de uitval van de arbeid niet is gecompenseerd met vervangende activiteiten of extra uitsluiting. De directeur heeft aangevoerd dat wordt gerouleerd met de uitval van arbeid om hinder bij specifieke afdelingen te voorkomen. Volgens de directeur is het niet mogelijk om gedetineerden tijdens de uitgevallen arbeid uit te sluiten, vanwege het personeelstekort. Volgens de directeur zou het arbeidsloon zijn doorbetaald.
Nu sprake was van incidentele uitval en compensatie in deze omstandigheden niet goed mogelijk was, kunnen de beslissingen van de directeur ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het is daarnaast aannemelijk geworden dat loon aan klager is doorbetaald op de dagen dat de arbeid uitviel, gelet op het standpunt van de directeur.
Conclusie
Nu de (collectieve) beslissingen niet strijdig zijn met wet- of regelgeving en de beslissingen ook niet onredelijk of onbillijk zijn, zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 16 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. S.J.S. Uiterweerd, secretaris.
secretaris voorzitter