Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41869/JM, 16 december 2024, beroep
Uitspraakdatum:16-12-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/41869/JM

Betreft [klager]

Datum 16 december 2024

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

[klager], geboren op […] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klagers raadsvrouw, mr. S.M. den Hollander, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van   de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Teylingereind (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat de inrichtingsarts en de medische dienst onvoldoende zorg hebben geleverd naar aanleiding van zijn heup- en liesklachten.

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klagers raadsvrouw en […], directeur forensische zorg van de JJI Teylingereind, namens de inrichtingsarts, gehoord op de zitting van 28 november 2024 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. Klager bevindt zich inmiddels in vrijheid en zijn huidige woon- of verblijfplaats is niet bekend. Hij heeft daardoor de brief waarbij hij werd opgeroepen om naar de zitting te komen niet ontvangen, maar zijn raadsvrouw heeft met hem contact gehad over de zitting. Klager is niet op de zitting verschenen.

Mr. A. Laagland, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De inrichtingsarts heeft nagelaten voldoende en adequaat te handelen. Hij heeft daarmee in strijd gehandeld met de zorg die een arts in die hoedanigheid hoort te betrachten ten opzichte van klager. Klager heeft de afgelopen jaren tijdens zijn verblijf in de JJI Teylingereind de medische dienst en de inrichtingsarts meerdere keren verzocht om hulp voor klachten omtrent zijn heup en lies. Klager had van tijd tot tijd veel pijn. De arts heeft deze klachten echter steeds niet serieus opgepakt. Vanwege de afwachtende houding van de medische dienst, bleven de klachten en er werd geen/onvoldoende (verder) onderzoek gedaan.

Eind 2023 is bij klager in het Alrijne ziekenhuis geconstateerd dat hij een scheur in zijn heup(bot) heeft. De behandelaars aldaar hebben aangegeven dat deze scheur er duidelijk al langere tijd zat en door, niet tijdig ingrijpen, groter is geworden. Op 8 januari 2024 heeft hij een injectie gekregen, maar de klachten kwamen terug. Op 19 december 2024 moet klager een operatie aan zijn heup ondergaan, waarvan de uitkomst en de vraag of volledig herstel kan worden bereikt onduidelijk is.

Volgens de medisch adviseur heeft de medische dienst zorgvuldig gehandeld. Klager betwist dit en meent dat de medische dienst hem te laat heeft doorverwezen naar een specialist. Het feit dat hij niet eerder werd doorverwezen, is een teken dat hij niet serieus werd genomen. De eerste medische klachten meldde hij al op 23 februari 2023. Op 3 maart 2023 heeft hij aangegeven dat hij al sinds een jaar klachten heeft aan de linkerlies bij het opstarten. Dat hij hier al zo lang mee liep, had een alarmbel moeten laten afgaan. De arts heeft hem pas op 24 augustus 2023 doorverwezen naar het ziekenhuis. Klager heeft dus (ruim) een half jaar klachten gehad. Dat heeft te lang geduurd en vanwege dit afwachtende beleid is onnodig (verdere) schade aan zijn heup ontstaan. Klager ziet zelf geen relatie tussen zijn klachten en zijn sportieve verleden.

De stelling van de medisch adviseur, dat de klachten al een jaar bestonden op het moment dat klager zich meldde bij de medische dienst, snijdt geen hout. De klachten van klager zijn immers verergerd. Hij heeft bij de medische dienst op 24 maart 2023 al aangegeven dat zijn klachten niet waren verminderd, ondanks dat hij rustig aan heeft gedaan. Op het moment dat hij in mei 2023 meldde dat hij naast voortdurende last aan de lies ook bijkomend pijn kreeg aan zijn bekken, had de medische dienst hem moeten doorverwijzen. Klager is op een paar afspraken met de fysiotherapeut niet verschenen, omdat hij er geen vertrouwen meer in had en moedeloos was. Hij had het idee dat de behandeling niet werkte. In detentie duurt het even voordat er een afspraak met de inrichtingsarts kan worden gepland.

De raadsvrouw heeft aan klagers huidige orthopeed gevraagd of klager tijdig is doorverwezen en, zo niet, of er meer schade is berokkend. De orthopeed kon hier echter geen oordeel over vellen. Klager is jong en is aan de zorg van de inrichting toevertrouwd. Ook heeft hij een licht verstandelijke beperking en persoonlijkheidsproblematiek. Er was daarom extra voorzichtigheid geboden ten aanzien van het signaleren van klachten. Een jeugdige is nu eenmaal kwetsbaar.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen van €600,- voor de hinder die hij heeft ondervonden (€100,- per maand dat niet is ingegrepen tussen februari en september 2023).

 

Standpunt van de inrichtingsarts

Klager verbleef vanaf 4 maart 2020 in de JJI Teylingereind en heeft tot begin 2023 niet bij de medische dienst aangeklopt. De reactie van de inrichtingsarts op de medische klacht van klager is uitgebreid uiteengezet in de brief van 17 mei 2024 van de directeur behandeling & observatie/hoofd medische zorg. Klager is vanaf het begin serieus genomen in zijn klachten en zowel de inrichtingsarts als de medische dienst hebben hierin zorgvuldig gehandeld. Dit is ook de conclusie van de medisch adviseur in haar brief van 8 juli 2024. Anders dan klager stelt, is er geen afwachtende houding aangenomen. In het kader van diagnostiek is het gebruikelijk om hypothesen te stellen en te kijken of de hypothese klopt. Hierbij is klagers medewerking nodig. Hij kwam niet opdagen bij afspraken en nam zijn medicijnen niet in. In de inrichting kan klager op elk moment gebruik maken van zorg. Klager en de arts hadden zogezegd geen goede match. Er is aanvullende diagnostiek aangevraagd toen bleek dat de werkdiagnose en het verwachte effect van behandeling uitbleef.

De inrichting heeft een pedagogische opdracht, dus de verantwoordelijkheid voor medische zorg ligt niet volledig bij klager. Achteraf gezien, zou het kunnen dat de medische dienst eerder had moeten ingrijpen, maar dit kan volgens klagers huidige orthopeed niet worden bevestigd. De directeur forensische zorg van de JJI Teylingereind heeft klager telefonisch gesproken. Uit dit gesprek bleek dat klager geld wil hebben. Grote geldbedragen als tegemoetkoming bij jeugdigen zijn volgens de directeur forensische zorg echter pedagogisch niet verantwoord.

Omdat klager niet meer in de JJI Teylingereind verblijft, wordt de medische dienst logischerwijs niet meer op de hoogte gesteld van klagers huidige medische gesteldheid. Het medische dossier van klager is bijgevoegd.

 

3. De beoordeling

De wet

Op grond van artikel 76b van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kan een jeugdige beroep instellen tegen het medisch handelen door of namens de inrichtingsarts.

 

Op grond van artikel 76f, derde lid, van de Bjj wordt een beroep gegrond verklaard als sprake is van:

  1. enig handelen in het kader van of nalaten in strijd met de zorg die de inrichtingsarts in die hoedanigheid behoort te betrachten ten opzichte van de jeugdige, met betrekking tot wiens gezondheid hij bijstand verleend of zijn bijstand is ingeroepen;
  2. enig ander handelen of nalaten in die hoedanigheid in strijd met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.

 

Wat vindt klager en wat vindt de inrichtingsarts?

Klager vindt dat de inrichtingsarts geen goede zorg heeft geleverd en dat hij te laat is doorverwezen naar een specialist. In het ziekenhuis is hem verteld dat een scheur in zijn heup(bot) groter is geworden door niet tijdig ingrijpen. De inrichtingsarts vindt echter dat de klachten van klager serieus zijn genomen en dat er zorgvuldig is gehandeld.

 

Overwegingen van de beroepscommissie

De beroepscommissie heeft de stukken, waaronder het medische dossier van klager, bestudeerd. Gelet op deze stukken en wat op de zitting is besproken, is de beroepscommissie van oordeel dat de behandeling van de inrichtingsarts te afwachtend is geweest en niet zorgvuldig is uitgevoerd. Uit het medische dossier blijkt dat klager zich op 3 maart 2023 voor het eerst heeft gemeld bij de medische dienst. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij sinds een jaar klachten heeft aan zijn linkerlies bij het opstarten. Het is in zo’n geval niet gebruikelijk om weer enkele maanden af te wachten en de situatie aan te kijken door middel van rust houden. Het feit dat klager al een jaar lang last had van zijn lies, was juist aanleiding geweest om de klachten breder te onderzoeken en bijvoorbeeld de fysiotherapeut in te schakelen. Ook de werkdiagnose ‘voetballies’ die op 6 april 2023 werd gesteld, is niet gebruikelijk als de klachten inmiddels een jaar aanwezig zijn. Het medische dossier geeft overigens weinig informatie over onder meer het ontstaan van de klachten en het verdere verloop daarvan.

Op 2 mei 2023 is klager doorgestuurd naar de fysiotherapeut. De beroepscommissie leest in zijn medisch dossier dat klager inmiddels twijfelt aan de diagnose en dat hij therapieontrouw is. Vanaf 24 juli 2023 meldt hij zich gedurende een maand niet bij de fysiotherapeut of de medische dienst, volgens de raadsvrouw omdat hij zich niet meer serieus genomen voelde. Het klopt dat het in eerste instantie aan klager zelf is om de adviezen die hij krijgt op te volgen en bij de medische dienst langs te gaan als hij (nog steeds) klachten heeft. Tegelijkertijd mag verwacht worden dat een arts zich proactief opstelt bij jongeren zoals klager, vanwege hun leeftijd en bijpassende houding en gedrag; bijvoorbeeld door middel van het maken van duidelijke retourafspraken. Dit is hier onvoldoende gebeurd. Klager heeft hierdoor langer pijn gehad dan nodig was. Pas op initiatief van klager wordt de behandeling op 23 augustus 2023 weer opgestart, waarbij hij na het maken van een echo op 21 september 2023 wordt doorverwezen naar een orthopeed.

Gelet op het voorgaande is het handelen van de inrichtingsarts in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 76f, derde lid en onder a. of b., van de Bjj. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen voor het geleden ongemak. Zij zal deze vaststellen op €90,-.

 

4. De uitspraak 

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €90,-.

 

Deze uitspraak is op 16 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, drs. M.I. van den Baar- Vroon en drs. N.C.J.A.M. Kochx, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven