Nummer 24/40309/GA
Betreft [klaagster]
Datum 2 december 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van de locatie Nieuwersluis (hierna: de directeur)
1. De procedure
[klaagster] (hierna: klaagster) heeft beklag ingesteld tegen onheuse bejegening en intimidatie door een penitentiair inrichtingsmedewerker (piw’er).
De beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis heeft op 17 april 2024 het beklag gegrond verklaard (NS2023-68). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft […], juridisch medewerker bij de locatie Nieuwersluis, en klaagsters raadsvrouw, mr. H.E. Berman, gehoord op de zitting van 24 juli 2024 in het Justitieel Complex Zaanstad. Klaagster bevindt zich inmiddels in vrijheid. De beroepscommissie heeft haar op behoorlijke wijze opgeroepen voor de zitting, maar zij is daar niet verschenen. Het derde lid van de beroepscommissie, mr. F. Sieders, kon niet ter zitting aanwezig zijn, maar beslist wel mee op het beroep aan de hand van het dossier en het verhandelde ter zitting. De voorzitter heeft dit ter zitting meegedeeld.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Er is sprake geweest van een ongepaste opmerking van een personeelslid. Hier is adequaat op gereageerd door het desbetreffende personeelslid hierop aan te spreken om herhaling in de toekomst te voorkomen. Ook heeft het desbetreffende personeelslid zijn excuses gemaakt richting klaagster. De beklagcommissie acht het van belang dat na een dergelijk incident transparant en duidelijk wordt aangegeven hoe dit geregistreerd wordt en welke maatregelen er worden genomen om herhaling te voorkomen om de rechten van de gedetineerden te waarborgen. Het is niet wenselijk, in verband met de privacy van het personeel, om enige registratie over personeel ter zitting te overhandigen. Daarom kan niet inzichtelijk worden gemaakt wat er is geregistreerd met betrekking tot het desbetreffende personeelslid. Dit zou overigens ook niet van belang moeten zijn, nu is aangegeven dat het desbetreffende personeelslid hierop is aangesproken, waarbij hij heeft aangegeven zich bewust te zijn van het feit dat zijn reactie ongepast was en waarvoor hij excuses heeft gemaakt richting klaagster.
Kortom, er is sprake geweest van een ongepaste opmerking van een personeelslid, waar adequaat op is gereageerd. Er is dan ook geen sprake van een (structurele en) belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Klaagster dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard in haar beklag.
Standpunt van klaagster
Primair heeft de beklagcommissie mooi en uitgebreid toegelicht waarom klaagster ontvankelijk moet worden verklaard in haar beklag. Het gaat niet sec om feitelijk handelen. Het gaat ook om de omstandigheden die eraan vooraf zijn gegaan. Ten eerste is er een feest georganiseerd voor een personeelslid dat zou gaan trouwen, waarbij willekeurig is gehandeld doordat er gedetineerden zijn buitengesloten voor dit feestje. Klaagster was één van de gedetineerden die niet welkom waren op dit feest en weggestuurd werden. Vervolgens is zij in de personeelsruimte geroepen door het personeel. In dit gesprek is klaagster onheus en intimiderend bejegend, waarbij is gedreigd met consequenties als klaagster zich hiertegen zou beklagen. In dit geval is dan ook sprake van handelen en nalaten namens de directie.
Subsidiair is wel sprake van puur feitelijk handelen en schiet de directeur structureel en in belangrijke mate tekort in zijn verzorgende taken. Gelet op het incidentenonderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: het incidentenonderzoek) is er een structureel patroon zichtbaar van niet-integer gedrag van de medewerkers van de locatie Nieuwersluis. Hierbij wordt in het bijzonder verwezen naar de pagina’s 16, 18 en 19 van het incidentenonderzoek. Hieruit volgt dat de bejegening niet altijd positief is (waarbij ook sprake is van schreeuwen en schelden), er sprake is van willekeur nu gedetineerden niet hetzelfde behandeld worden en durven de respondenten pas na detentie hun verhaal te doen. Zowel het dubieuze feestje waar klaagster niet welkom was als de wijze waarop zij daarna is toegesproken en geïntimideerd door het personeel, passen bij de in het incidentenonderzoek omschreven gedragingen van het personeel. Nu de directeur structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken is klaagster terecht ontvangen in haar beklag.
Voor het overige persisteert klaagster bij de ingediende gronden in de beklagprocedure. Ter aanvulling wordt nog aangevoerd dat het om een vrouwelijk personeelslid gaat en dat zij nimmer haar excuses aan klaagster heeft aangeboden.
3. De beoordeling
Wat is er gebeurd?
Er is een vrijgezellenfeest georganiseerd voor een personeelslid dat binnenkort zou gaan trouwen. Klaagster en twee andere gedetineerden waren hier kennelijk niet voor uitgenodigd en werden weggestuurd. Vervolgens heeft er een gesprek plaatsgevonden tussen klaagster, de twee medegedetineerden en drie personeelsleden. Klaagster heeft dit gesprek als bijzonder onprettig ervaren en voelde zich daarbij onheus bejegend en geïntimideerd. Volgens klaagster zou het volgende tegen haar zijn gezegd: “Jullie hebben geen rechten. Als je in beklag zou gaan kan je dat misschien wel winnen, maar verlies je hierbinnen alsnog. Door mij hebben jullie de pilot arbeid en scholing, ik kan dat ook weer afpakken. Heb je eigenlijk wel werk voor als je naar de BBA gaat?” Uit het e‑mailbericht van 25 juli 2023 volgt dat volgens één van de bij het gesprek aanwezige personeelsleden het volgende is gezegd: “…De dames voelde (sic) zich gediscrimineerd en buitengesloten. Waarop wij aangaven dat als het beklag doorgezet wordt wij stoppen met alle activiteiten met betrekking tot de boombox en gebruik te kunnen maken van de huiskamer.” Nu deze laatste opmerking door het personeel zelf is bevestigd in een e-mailbericht, is voor de beroepscommissie vast komen te staan dat het personeel dit heeft gezegd.
Waartegen kan beklag worden ingesteld?
Op grond van artikel 60 van de Penitentiaire beginselenwet kan beklag worden ingesteld tegen een beslissing van de directeur. Tegen het handelen van een personeelslid kan alleen beklag worden ingesteld als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
De hierboven opgenomen opmerking van het desbetreffende personeelslid valt onder bejegening, het betreft handelen dat eerder werd omschreven als ‘puur feitelijk handelen’. Daartegen kan volgens vaste jurisprudentie niet worden geklaagd.
Het beklagrecht is een individueel beklagrecht. Het is de beroepscommissie bekend dat er problemen zijn geweest in de inrichting en dat er een incidentenonderzoek is geweest. Er is in casu echter niet gesteld of gebleken dat, los van dit incident waarover klaagster klaagt, eerder klachten door klaagster zijn ingediend inhoudende een niet correcte bejegening.
Conclusie
Vooropgesteld dient te worden dat de gemaakte opmerking bijzonder ongepast is, en zorgelijk in het licht van de eerdere bevindingen uit het incidentenonderzoek. Maar formeel gezien is het niet aan de beroepscommissie om hier in dezen over te oordelen, nu het om puur feitelijk handelen gaat. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur dan ook gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en klaagster alsnog niet-ontvankelijk verklaren in haar beklag.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klaagster alsnog niet-ontvankelijk in haar beklag.
Deze uitspraak is op 2 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A.M.G. Smit, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter