Nummer 24/40537/GA
Betreft klager
Datum 30 december 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)
1. De procedure
klager (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege fysiek geweld tegen een medegedetineerde, ingaande op 3 november 2023.
De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 1 mei 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (ZS-ZW-2023-309). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft mevrouw M. van Dam, plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het JC Zaanstad, mevrouw L. van Staten, juridisch medewerker bij het JC Zaanstad en klagers raadsvrouw mr. Z. Boufadiss gehoord op de zitting van 19 september 2024 in het JC Zaanstad.
De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Beide gedetineerden zijn debet aan de situatie. Het was niet noodzakelijk voor klager om het eten uit de hand van de medegedetineerde te schoppen aangezien er geen sprake was van onmiddellijk dreigend gevaar. De medegedetineerde stond stil en op afstand van klager met in zijn ene hand eten en in zijn andere hand bestek. Hij hield het bestek weliswaar horizontaal vast, maar omdat zijn hand naar beneden hing kan er geen sprake zijn van geheven bestek. Zowel klager als de medegedetineerde hebben een aandeel gehad in deze situatie. Klager heeft ter zitting op 18 januari 2024 zelfs erkend dat hij de betreffende medegedetineerde aan het uitlokken was door hem aan te blijven kijken terwijl hij langsliep. Bovendien had klager wel degelijk anders kunnen reageren op deze situatie. Zo had klager om hulp kunnen roepen of meer afstand kunnen nemen. Een trap geven is hoe dan ook onacceptabel.
Voorts heeft de beklagrechter, zonder enige nadere motivering, een hogere tegemoetkoming aan klager toegekend dan gebruikelijk is voor een onterecht verblijf in de eigen cel. Volgens de standaardbedragen tegemoetkoming wordt voor één dag onterechte opsluiting in de eigen cel €10,- toegekend, waardoor de tegemoetkoming €40,- had moeten zijn.
Standpunt van klager
Klager had een conflict met de medegedetineerde, maar klager heeft niet gezegd dat hij een aandeel heeft gehad aan de situatie. Hij heeft het conflict niet aan zichzelf te wijten gehad. Ook heeft klager niet provocerend staan kijken naar de medegedetineerde. De medegedetineerde heeft als eerste iets provocatiefs geroepen naar klager. Vervolgens is de medegedetineerde met zijn mes richting klager gelopen en heeft hij “Ik steek je” of woorden van gelijke strekking gezegd. Klager stond in de opening van zijn cel, wat een gesloten ruimte is, en kon geen kant op. Klager heeft zichzelf vervolgens met één schop tegen een mogelijke aanval met steekgerij verdedigd.
3. De beoordeling
Aan klager is een disciplinaire straf opgelegd omdat hij het eten uit een medegedetineerde zijn hand heeft geschopt. Klager meent dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld.
Vanwege een discrepantie tussen wat door de beklagrechter en door de directeur is waargenomen op de camerabeelden, heeft de beroepscommissie aanleiding gezien om de camerabeelden ter zitting te bekijken.
Gelet op het dossier, wat ter zitting naar voren is gekomen en de ter zitting bekeken camerabeelden, komt de beroepscommissie tot het oordeel dat de door klager gegeven schop niet als zelfverdediging kan worden beschouwd nu er, naar het oordeel van de beroepscommissie, op het moment van schoppen geen sprake (meer) was van een onmiddellijk dreigend gevaar waartegen klager zich heeft mogen verdedigen. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de medegedetineerde weliswaar op klager af is gelopen, maar dat hij vervolgens voor klager stil is blijven staan. De medegedetineerde heeft daarbij de arm, met de hand met daarin het bestek, langs zijn lichaam hangen. Het is vervolgens klager die, terwijl de medegedetineerde stilstaat en geen aanstalten meer lijkt te maken om nog een stap naar voren te doen noch om zijn arm met het met bestek te heffen, in de aanval gaat en ogenschijnlijk gericht het eten uit de hand van de medegedetineerde schopt. De betreffende handeling, het uit de hand schoppen van het eten van de medegedetineerde, getuigt naar het oordeel van de beroepscommissie in het onderhavige geval niet van verdedigingswil maar van agressie van zijn kant.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren. De grondslag van de aan klager toegekende tegemoetkoming komt daarmee te vervallen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 december 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. A.M.G. Smit, voorzitter, dr. mr. R.S.T. Gaarthuis en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter