Nummer 23/34742/GA
Betreft [klager]
Datum 12 november 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft, voor zover aan de orde in beroep, beklag ingesteld tegen:
- een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel, met cameraobservatie, vanwege het niet opvolgen van instructies van het personeel tijdens een spitactie en het vermoedelijk inslikken van contrabande, ingaande op 26 oktober 2022 om 20:00 uur en eindigend op 28 oktober 2022 om 20:00 uur (PL2022/961), en
- een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een andere verblijfsruimte dan een strafcel, zonder televisie, vanwege het niet opvolgen van de instructies van het personeel tijdens een spitactie en het vermoedelijk inslikken van contrabande, ingaande op 28 oktober 2022 om 20:00 uur en eindigend op 31 oktober 2022 om 20:00 uur (PL2022/1093).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad heeft op 6 juli 2023 beklag a. deels gegrond en deels ongegrond verklaard en een tegemoetkoming toegekend van €10,- en beklag b. ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.Klagers raadsman, mr. C.J.J. Kwint, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Lelystad (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Op 26 oktober 2022 is de cel van klager doorzocht op verboden goederen (spitactie). Uit artikel 57, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat het horen van de gedetineerde zo nodig met een tolk geschiedt. Uit artikel 58, eerste lid, van de Pbw volgt dat de beslissing in een voor de gedetineerde begrijpelijke taal moet zijn uitgereikt. Aan beide wettelijke vereisten is niet voldaan. Klager erkent dat hij basaal Nederlands kan, maar hij betwist dat zijn Nederlands destijds goed genoeg was om juridische begrippen te kunnen bevatten. Mogelijk was er op 26 oktober 2022 geen gelegenheid om een tolk te regelen; dat kan op 28 oktober 2022 echter geen argument meer zijn, omdat de directeur toen wist dat deze beslissing genomen zou worden. Klager is geobserveerd door middel van een camera. Artikel 51a, tweede lid, van de Pbw schrijft voor dat het advies van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts wordt ingewonnen voordat de directeur beslist tot het toepassen van een dergelijk ingrijpend middel. Dit is niet gebeurd.Klager betwist niet te hebben meegewerkt aan de spitactie. Hij lag naakt in bed toen de bewaarders binnen kwamen. Uit fatsoen heeft hij een onderbroek aan gedaan. Hij begreep niet waarom deze uit moest. Hij was snoep aan het eten. Het in zijn mond stoppen van het snoep is kennelijk opgevat als een slikbeweging. Klager betwist dat het gaat om drugs. Dit had gecontroleerd kunnen worden met een urinecontrole. De disciplinaire straffen zijn ten onrechte opgelegd en de duur daarvan is onevenredig lang. Vanwege het voorgaande verzoekt klager aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Beklag a.
Op grond van artikel 51a van de Pbw kan de directeur, indien dit ter bescherming van de geestelijke of lichamelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is, bepalen dat de gedetineerde die in een strafcel verblijft, dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd. Alvorens hij hiertoe beslist, wint de directeur het advies in van een gedragsdeskundige onderscheidenlijk de inrichtingsarts, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. De beklagrechter heeft het beklag, voor wat betreft het niet inwinnen van advies van een inrichtingsarts of gedragsdeskundige en vanwege het niet horen van klager in het bijzijn van een tolk in de Poolse taal en het niet uitreiken van de beschikking in een voor klager begrijpelijke taal, gegrond verklaard en hiervoor aan klager een tegemoetkoming toegekend van €10,-. De beklagrechter acht het cameratoezicht als zodanig niet onredelijk of onbillijk en heeft het beklag daarom in zoverre (inhoudelijk) ongegrond verklaard. De beroepscommissie begrijpt dat in beroep aan de orde is de redelijkheid van de opgelegde disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel met cameraobservatie en de hoogte van de toegekende tegemoetkoming in het kader van het gegrond verklaarde deel van het beklag. Ten aanzien van deze twee punten overweegt de beroepscommissie als volgt. Uit de schriftelijke mededeling en het schriftelijk verslag volgt dat klager tijdens een spitactie op zijn cel niet heeft meegewerkt aan de instructies van het personeel. Daarnaast is gezien dat klager iets heeft geslikt dat hij vermoedelijk uit zijn broekzak haalde. Klager is toen vastgepakt door een medewerker teneinde de vermoedelijke contrabande te verkrijgen. Dit is niet gelukt. Daarop is de disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in een strafcel met cameratoezicht opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat (hoewel de beklagrechter heeft geoordeeld dat de beslissing om klager door middel van een camera te observeren niet is genomen in overeenstemming met het bepaalde in artikel 51a van de Pbw) het cameratoezicht als zodanig en de disciplinaire straf alsmede de duur daarvan, niet onredelijk voorkomen. De beroepscommissie kan zich echter niet verenigen met de aan klager toegekende tegemoetkoming van €10,-. Uit de ‘standaardbedragen tegemoetkomingen’ van de beroepscommissie volgt dat €5,- per dag wordt toegekend voor het toepassen van cameratoezicht zonder voorafgaand advies van een gedragsdeskundige of inrichtingsarts. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien de toegekende tegemoetkoming daarom gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen. De beroepscommissie kent aan klager een tegemoetkoming toe van €17,50 (2 dagen x €5,- voor cameratoezicht zonder voorafgaand advies + €7,50 voor het niet horen in het bijzijn van een tolk en het niet uitreiken van de beschikking in een voor klager begrijpelijke taal). De beroepscommissie bevestigt voor het overige de uitspraak van de beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde.
Beklag b.
De directeur heeft aan klager nóg een disciplinaire straf opgelegd van drie dagen opsluiting in de eigen cel, gezien de (tweede) beschikking die hiertoe is opgesteld. De directeur stelt dat klager eigenlijk één beschikking had moeten ontvangen voor vijf dagen eigen cel zonder televisie, waarvan hij twee dagen in de strafcel onder cameratoezicht moest verblijven. Niettemin is gekozen voor twee losse beschikkingen. Klager was in staat om de strekking van het gesprek te begrijpen, aldus de directeur. Volgens de beschikkingen krijgt klager twee straffen, maar zijn deze bedoeld als één straf. De disciplinaire straffen zijn op dezelfde dag c.q. gelijktijdig opgelegd en zien op hetzelfde feit (er is één schriftelijk verslag voorhanden en er heeft één hoorgesprek plaatsgevonden). De beroepscommissie overweegt dat het opleggen van twee disciplinaire straffen voor hetzelfde feit in strijd is met het ne bis in idem-beginsel; klager was al gestraft voor hetzelfde incident, namelijk met twee dagen opsluiting in een strafcel. De beroepscommissie zal vanwege dit vormverzuim het beroep ten aanzien van beklag b. gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en dit beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen, nu niet is gebleken dat hij door de gang van zaken ongemak heeft ondervonden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake de toegekende tegemoetkoming in het kader van beklag a. gegrond en vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €17,50. De beroepscommissie bevestigt voor het overige de uitspraak van beklagrechter, voor zover in beroep aan de orde. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe. Deze uitspraak is op 12 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. L.C.P. Goossens en mr. S.C.M. Wouda-van Velzen, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter