Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/34804/GA, 12 november 2024, beroep
Uitspraakdatum:12-11-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          23/34804/GA       

Betreft klaagster

Datum 12 november 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

de directeur van de locatie Nieuwersluis (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

Klaagster (hierna: klaagster) heeft – voor zover in beroep aan de orde – beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het niet opvolgen van instructies van personeel, het blinderen van de camera en het luikje in de cel en fysieke agressie naar het personeel, ingaande op 8 mei 2023.

De beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis heeft op 12 juli 2023 het beklag op formele gronden gegrond verklaard en daarbij aan klaagster een tegemoetkoming toegekend van €37,50 (NS 2023-41). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

Op 24 augustus 203 heeft mr. F.S. Baardman zich als raadsvrouw in deze zaak gesteld. De beroepscommissie heeft de directeur, klaagster en haar raadsvrouw  in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

Tijdens klaagsters (over)plaatsing heeft zij zich hevig verzet en een personeelslid gebeten. In alle hectiek – waarbij de zorgen eerst uitgingen naar het gebeten personeelslid en het onder controle brengen van de situatie – is het schriftelijk verslag klaagster niet (direct) aangezegd. Zij was voor enige tijd niet voor rede vatbaar en het personeel verwachtte dat de situatie opnieuw zou escaleren als het verslag op een later moment alsnog werd aangezegd.  Ondanks dat de wet het aanzeggen van een schriftelijk verslag voorschrijft, is sprake van een bijzondere omstandigheid die ertoe heeft geleid dat die aanzegging niet (direct) plaats heeft kunnen vinden en ook op een later moment niet is aangezegd om de situatie niet opnieuw te laten escaleren. Gelet op klaagsters gedrag kon in redelijkheid worden overgegaan tot het opleggen van de disciplinaire straf. Het niet aanzeggen van het schriftelijk verslag is enkel een formeel gebrek waarvoor een lagere tegemoetkoming van bijvoorbeeld €5,- moet worden toegekend, zoals blijkt uit RSJ 21 december 2015, 15/3257/GA en RSJ 15 oktober 2019,
R-19/2955/GA.

 

Standpunt van klaagster

Door en namens klaagster is geen standpunt naar voren gebracht in beroep.

 

3. De beoordeling

Uit artikel 50, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) volgt dat een ambtenaar of medewerker de gedetineerde mededeelt wanneer hij voornemens is aan de directeur schriftelijk verslag te doen in geval hij constateert dat een gedetineerde betrokken is bij feiten die onverenigbaar zijn met de orde of de veiligheid in de inrichting dan wel met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Het doel van het aanzeggen van een schriftelijk verslag is het op de hoogte stellen van de gedetineerde van het feit dat jegens hem of haar verslag wordt gedaan aan de directeur, zodat de gedetineerde zich kan voorbereiden op het gesprek met de directeur en op een eventuele beslissing tot strafoplegging.

In dit geval is het schriftelijk verslag klaagster niet aangezegd. De directeur heeft aangevoerd dat dit niet is gebeurd omdat klaagster enige tijd niet voor rede vatbaar was en de verwachting was dat de situatie opnieuw zou escaleren wanneer het schriftelijk verslag op een later moment alsnog werd aangezegd. Naar het oordeel van de beroepscommissie kleeft daarmee een formeel gebrek aan de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf. Daarbij neemt de beroepscommissie in aanmerking dat niet (concreet) is onderzocht of aanzegging op een later moment alsnog mogelijk was, maar enkel werd uitgegaan van de verwachting dat de situatie wegens klaagsters gemoedstoestand opnieuw zou escaleren als het verslag zou worden aangezegd. Nu niet is voldaan aan het vereiste in artikel 50, eerste lid, van de Pbw is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht op formele gronden gegrond heeft verklaard.

De beroepscommissie ziet echter aanleiding om de aan klaagster toegekende tegemoetkoming te matigen. Conform de standaardbedragen van de beroepscommissie wordt in geval van een gegrondverklaring op formele gronden één derde van het totale bedrag voor een inhoudelijke gegrondverklaring toegekend. Gelet daarop en nu de tegemoetkoming voor opsluiting in een strafcel is vastgesteld op €12,50 per dag en klaagster zeven dagen in een strafcel heeft verbleven, zal de beroepscommissie de tegemoetkoming vaststellen op €30,- (€12,50 per
dag x 7 dagen strafcel / 3 = €29,20; afgerond: €30,-).

Een tegemoetkoming ter hoogte van het algemeen minimum van €7,50 acht de beroepscommissie in dit geval niet passend, nu de aanzegging van het schriftelijk verslag in het geheel is uitgebleven. Het beroep zal dus alleen gegrond worden verklaard voor wat betreft de hoogte van de toegekende tegemoetkoming. 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover daarbij aan klaagster een tegemoetkoming van €37,50 is toegekend. De beroepscommissie kent aan klaagster een tegemoetkoming toe van €30,-.

 

Voor het overige bevestigt de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Deze uitspraak is op 12 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.

 

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven