Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2848/JA, 23 januari 2009, beroep
Uitspraakdatum:23-01-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2848/JA

betreft: [klager] datum: 23 januari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door de heer H.E. van Ipenburg en mevrouw
G.M.M. van Ipenburg-Schreurs, namens hun dochter,

[...], geboren op [1991], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 22 oktober 2008 van de alleensprekende beklagrechter bij de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) Den Hey-Acker, locatie Breda, hierna te noemen Den Hey-Acker of de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 17 december 2008, gehouden in de j.j.i. Den Engh te Den Dolder, zijn gehoord klaagster en haar ouders [...]
De directeur van de j.j.i. Den Hey-Acker, locatie Breda, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a. het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg c.q. dat klaagsters behandelplan in strijd is met het indicatiebesluit;
b. klaagster wordt geen (adequate) zorg/behandeling geboden en
c. de toepassing van handboeien;
d. het (stelselmatig) visiteren van klaagster.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt toegelicht overeenkomstig de aan de beroepscommissie overgelegde pleitnota. Het beroep is als volgt toegelicht:
Klaagster is aangewezen op gesloten jeugdzorg in het kader van de Wet op de jeugdzorg. Vraag is of zij geplaatst kan worden in het kader van de Bjj en of op haar de Regeling geweldsinstructie justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de Geweldsinstructie)
en protocollen, die gebaseerd zijn op de Bjj, kunnen worden toegepast. Voorts is de vraag of Den Hey-Acker gelijke behandeling kan toepassen ten aanzien van strafrechtelijk en civielrechtelijk geplaatsten en of in het kader van de tenuitvoerlegging van
gesloten jeugdzorg Den Hey-Acker in casu niet zoveel mogelijk van geweld en dwang had moeten afzien. Daarbij is het de vraag of Den Hey-Acker geen afweging dient te maken over de wijze van de ordehandhaving en of de Awb niet van toepassing is.
Tenslotte
is het de vraag of de toepassing van de Geweldsinstructie kan aanvangen bij een derde, de docent van de externe school, waarbij de beoordeling van de situatie wordt overgelaten aan de (in casu beginnende) docent. Beantwoording van deze vragen leidt tot
de conclusie dat ten onrechte disproportioneel geweld is toegebracht. Er is niet gekeken naar de situatie en de persoon van de jeugdige.
Den Hey-Acker had zelf diagnostiek kunnen laten verrichten. De directeur had bij de bespreking van de controverse tussen de gezinsvoogd en de behandelcoördinator zelf aanwezig kunnen zijn en/of moeten inspringen toen die controverse bleef voortduren.
Ook had Den Hey-Acker kunnen meewerken aan herselectie.
Bij een eerdere toepassing van geweld is klaagsters schouder uit de kom geraakt. Op 30 mei 2008 trokken ze opnieuw aan haar arm. Visitatie kan in het algemeen alleen plaatsvinden als daarvoor een indicatie aanwezig is. Met de directeur is afgesproken
dat het routinematig visiteren niet meer zal plaatsvinden. In de tijd dat klaagster in Den Hey-Acker verbleef, is ze tienmaal naar de GGZ gegaan. Klaagster kon niet met de behandelaar van de GGZ opschieten. Gelukkig is ze nu in Alexandra geplaatst,
waar
ze met jongeren blijven praten en geen handboeien gebruiken. Hoewel klaagster nu is overgeplaatst, is het belang niet aan het beroep ontvallen. De toepassing van geweld in Den Hey-Acker heeft klaagster trauma’s bezorgd. Ook is het beroep van belang
voor
andere meisjes die in Den Hey-Acker verblijven.

Klaagster heeft zelf toegelicht dat zij op 30 mei 2008, ruzie had gehad met een meisje en met haar hoofd op haar armen op tafel lag en huilde. De opmerkingen van het meisje heeft zij met een snauw beantwoord. De docent heeft toen naar de A ID gebeld.
Zij had altijd ruzie met deze docent. Zij had die dag een slechte dag, had niet gerookt en was in hongerstaking. Ze is om half negen naar school gegaan en rond tien uur heeft dit voorval plaatsgevonden.
Klaagster werd iedere keer na bezoek en nadat ze naar de GGZ was geweest, gevisiteerd en ook iedere keer als ze op de opvangafdeling of in de iso was geplaatst en weer terugkwam op de afdeling.
Zij verblijft sinds vijf dagen in Alexandra en het bevalt haar daar beter dan in Den Hey-Acker. Ze heeft al nieuwe vriendinnen gemaakt.

De directeur heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klaagster is onder toezicht gesteld en met een machtiging gesloten plaatsing van de kinderrechter in de justitiële jeugdinrichting Den Hey-Acker geplaatst.

Namens klaagster is de vraag opgeworpen of de Bjj en de krachtens de Bjj geldende regelingen, instructies en protocollen op klaagster wel van toepassing zijn en of de Awb niet van toepassing is.

Uit de Memorie van toelichting op de Wijziging van de Wet op de jeugdzorg (gesloten jeugdzorg), Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30 644, nr. 3, blz. 32 en 33, volgt dat het vierde lid van artikel VII het mogelijk maakt dat jeugdigen met een
machtiging gesloten plaatsing tot 1 januari 2010 nog in een justitiële jeugdinrichting kunnen worden geplaatst. Het vijfde lid van artikel VII regelt dat de bepalingen van de Bjj van toepassing zijn die voor de inwerkingtreding van de Wet op de
jeugdzorg (Wjz) voor de onder toezicht geplaatsten jeugdigen golden. De Bjj is van toepassing verklaard om te voorkomen dat binnen justitiële jeugdinrichtingen twee verschillende rechtspositieregelingen gelden.
Uit het bovenstaande volgt dat de Bjj en de krachtens de Bjj nader gestelde regelgeving van toepassing zijn en niet de Wjz.
Uit artikel 1:6, onder c, Awb volgt dat de toepasselijkheid van de Awb is uitgesloten voor wat betreft de tenuitvoerlegging van andere vrijheidsbenemende maatregelen in een inrichting die in hoofdzaak bestemd is voor de tenuitvoerlegging van
strafrechtelijke beslissingen. Derhalve is de Awb niet van toepassing.

Met betrekking tot onderdeel a:
Voor zover klaagsters beklag het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg betreft of in zou houden dat klaagsters behandelplan in strijd zou zijn met het indicatiebesluit heeft de directeur van Den Hey-Acker in de reactie van 4 juli 2008 aangegeven van
oordeel te zijn dat klaagster niet-ontvankelijk is in het beklag en heeft de beklagrechter dit onderdeel van het beklag ongegrond verklaard. De beroepscommissie is echter van oordeel dat dit onderdeel van het beklag geen door of namens de directeur
jegens klaagster betreffende beslissing betreft in de zin van artikel 65 Bjj en dat klaagster in dit onderdeel van het beklag niet kan worden ontvangen. Zij zal op dit punt de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en klaagster alsnog
niet-ontvankelijk verklaren in het beklag.

Met betrekking tot onderdeel b:
Voor zover klaagsters beklag inhoudt dat haar de zorg als vermeld in artikel 47, vierde lid onder b, Bjj zou worden onthouden of dat deze niet adequaat zou zijn, is klaagster door de beklagrechter terecht ontvangen in het beklag. De beroepscommissie is
van oordeel dat ten aanzien van dit punt uit de behandeling ter zitting en de aanwezige stukken te weinig informatie volgt om tot gegrondheid van het beklag te leiden en zal op dit punt de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met wijziging van de
gronden.

Met betrekking tot onderdeel c:
Krachtens artikel 40, vierde lid, Bjj zijn in de Regeling geweldsinstructie justitiële jeugdinrichtingen (hierna: de Geweldsinstructie) nadere regels gesteld omtrent het gebruik van geweld en de aanwending van vrijheidsbeperkende middelen.

Namens klaagster is de vraag gesteld of de toepassing van de Geweldsinstructie kan aanvangen bij een docent van een externe school, waarbij de beoordeling van de situatie wordt overgelaten aan die (in casu beginnende) docent. Gelet op vaste
jurisprudentie van de beroepscommissie, waaronder 03/758/JA van 6 augustus 2003, is de docent als medewerker in de zin van artikel 1, aanhef en onder i, Bjj aan te merken en gelden de door de docent genomen beslissingen als namens de directeur van de
inrichting genomen beslissingen.

Uit artikel 2 van de Geweldsinstructie volgt dat een personeelslid of medewerker ten aanzien van een jeugdige ten behoeve van vervoer of interne overplaatsing handboeien kan aanleggen. Uit artikel 1, aanhef en onder f onder 2, Geweldsinstructie juncto
artikel 1, aanhef en onder b onder 5o, Regeling toepassing mechanische middelen jeugdigen volgt dat handboeien worden aangemerkt als een vrijheidsbeperkend middel. Terzake van de toepassing van een vrijheidsbeperkend middel, anders dan voor een
geweldsmiddel, is geen hoor- en of mededelingsplicht vastgelegd. Wel dient de toepassing van het vrijheidsbeperkende middel noodzakelijk te zijn met het oog op een van de belangen als vermeld in artikel 40, eerste lid, Bjj.

Uit de stukken en de toelichting van de directeur is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken dat in dit geval de toepassing van handboeien met het oog op een van de belangen als vermeld in artikel 40, eerst lid, Bjj noodzakelijk was,
noch
dat een zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Zij zal het beroep op dit punt gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Met betrekking tot onderdeel d.:
Op grond van artikel 34 Bjj is de directeur bevoegd een jeugdige bij binnenkomst of bij het verlaten van de inrichting, voorafgaand aan of na afloop van bezoek, dan wel indien dit anderszins noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde
of
de veiligheid in de inrichting, te visiteren. Door klaagster is gesteld dat zij niet alleen voor en/of na bezoek of na terugkeer in de inrichting, maar ook iedere keer als zij op de afdeling terugkwam na plaatsing op de opvangafdeling of in de
isoleercel, is gevisiteerd. Door de directeur is dit niet betwist. Door de directeur is slechts in algemene termen aangegeven dat de grondslag van de visitatie gelegen zou zijn in het beperken van gevaar voor de orde en veiligheid van de jeugdige of
derden, zonder nader in te vullen waaruit dit gevaar concreet zou bestaan. De beroepscommissie is van oordeel dat, nu de noodzaak voor de visitatie van klaagster niet feitelijk is ingevuld en ook overigens niet is gebleken, dit tot gegrondheid van het
beroep dient te leiden. Zij zal derhalve op dit punt de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal aan klaagster ten aanzien van c. en d. een tegemoetkoming van in totaal € 100,=
toekennen.

Ten overvloede wordt overwogen dat zoals hiervoor is vermeld weliswaar jeugdigen die onder toezicht zijn gesteld met een machtiging gesloten plaatsing zoals klaagster tot 1 januari 2010 nog in een justitiële jeugdinrichting kunnen worden geplaatst en
dat de wetgever ervoor heeft gekozen om in de j.j.i.’s één rechtspositieregeling, de Bjj, van toepassing te verklaren op zowel strafrechtelijk als civielrechtelijk daar geplaatste jeugdigen, maar dat dit de inrichting niet ontslaat van de verplichting
om de individuele omstandigheden en alle in aanmerking komende belangen af te wegen en te toetsen daar waar de Bjj dit voorschrijft. In dit geval lijkt de inrichting de doelstelling van de jeugdbeschermingsmaatregel OTS, als vermeld in artikel 1:257,
eerste lid, BW, bij het toepassen van handboeien bij klaagster en het stelselmatig visiteren van klaagster uit het oog te zijn verloren.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. niet-ontvankelijk in het beklag en verklaart het beroep ten aanzien van het beklag vermeld onder b. ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met
wijziging van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag vermeld onder c. en d. gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klaagster ten laste van de directeur een
tegemoetkoming toekomt van € 100,=.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. B.J. de Jong, voorzitter, mr. D.A. Flinterman en drs. B. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 januari 2009

secretaris voorzitter

Naar boven