Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1862/TA, 5 januari 2009, beroep
Uitspraakdatum:05-01-2009

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Post  v

Uitspraak

nummer: 08/1862/TA

betreft: [klager] datum: 5 januari 2009

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S.O. Roosjen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 23 juli 2008 van de beklagcommissie bij de Prof. Mr. W.P.J. Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 oktober 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam zijn klager, zijn raadsman mr. S.O. Roosjen en de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting niet ter zitting verschenen.

Het hoofd van de inrichting is vervolgens in de gelegenheid gesteld om de bij de beroepscommissie gerezen vragen, als vermeld in aangehecht verslag, schriftelijk te beantwoorden vóór 7 november 2008.

Op 27 oktober 2008 en op 5 november 2008 zijn op het secretariaat van de Raad reacties ontvangen van de vertegenwoordiger van het hoofd van de inrichting.

Op 31 oktober 2008 is op het secretariaat van de Raad een reactie ontvangen van klagers raadsman mr. S.O. Roosjen.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag houdt in, voor zover in beroep van belang, dat bij onderzoek in klagers verblijfsruimte klagers advocatenpost is gelezen.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Er was geen sprake van ‘doorwaaieren’ van de stukken om te kunnen zien of er zich verboden voorwerpen tussen de post bevonden. De post is wel
degelijk gelezen. Dit lezen kan op geen enkele manier gerechtvaardigd worden als gekeken wordt naar het doel van de kamercontrole. Ook zonder post te lezen, kan gekeken worden of er zich contrabande tussen bevindt. Ondanks het feit dat klager het
betreffende personeelslid erop heeft aangesproken, is deze gewoon doorgegaan. Het standpunt van het hoofd van de inrichting wordt uitdrukkelijk betwist.
Het hoofd van de inrichting heeft twee van de door de beroepscommissie gestelde vragen niet beantwoord. De post bevond zich in een map en betrof uitsluitend advocatenpost.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Verwezen wordt naar 04/3023/GA waaruit volgt dat zelfs al zou de betreffende medewerker die de kamercontrole uitvoerde bewust of
onbewust iets van de inhoud van de papieren hebben meegekregen, dan zou dat toelaatbaar zijn geweest. In dit geval heeft de medewerker een map met papieren doorgewaaierd om te kijken of er geen (verboden) voorwerpen in zaten. De medewerker kan niet
exact aangeven wat er in de papieren stond, aan wie ze waren gericht of van wie ze afkomstig waren, nu deze niet bewust zijn gelezen.
De opvatting van klagers raadsman dat de inrichting verzuimd heeft te reageren op deelvragen van de beroepscommissie wordt niet gedeeld. De map met papieren is ‘doorgewaaierd’om te bezien of daartussen verboden voorwerpen aanwezig waren. Daarbij is
geen
aandacht besteed aan de inhoud van die papieren en zodoende is volstrekt onduidelijk of het advocatenpost betrof. De papieren zijn niet gelezen. Dit was ook niet het oogmerk van de doorzoeking.
Hoewel niet uit te sluiten is dat de map gevuld is geweest met onder ander correspondentie met advoca(a)t(en), moet het toch een geruststelling zijn dat niet is te beoordelen dat niets daarvan is opgemerkt en/of gelezen. Van enige schending van
geprivilegieerd contact kan geen sprake zijn.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt voorop dat de namens het hoofd van de inrichting aangehaalde uitspraak van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, Pbw04/3023/GA d.d. 26 april 2005 geen betrekking heeft op de rechtspositie van een
tbs-gestelde voor wat betreft geprivilegieerde post, maar betrekking heeft op de rechtspositie van een gedetineerde voor wat betreft het inzien van handgeschreven vellen papier die van een schrijfblok afkomstig waren.

Door klager en zijn raadsman is gesteld dat de betreffende post advocatenpost was die in een aparte map was opgeborgen en dat klager gezien heeft dat zijn advocatenpost is gelezen. Uit de nadere reactie namens het hoofd van de inrichting volgt echter
dat in klagers verblijfsruimte een map met papieren is doorgewaaierd om te zien of er verboden voorwerpen waren bijgesloten en dat door de betreffende medewerker de inhoud, de geadresseerde of afzender van de papieren niet exact kan worden aangegeven,
omdat de papieren niet bewust zijn gelezen.
De beroepscommissie stelt vast dat klagers lezing van de feiten en die van het hoofd van de inrichting niet overeenkomen. Nu uit het onderzoek ter zitting en/of de stukken niet aannemelijk is geworden dat buiten de grenzen van artikel 35, tweede lid,
Bvt de (post)stukken op de aanwezigheid van bijgesloten voorwerpen zijn onderzocht, zal de beroepscommissie het beroep in zoverre ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. J.R. van Veldhuizen en mr. H.E.G. Peters, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 januari 2009

secretaris voorzitter

Naar boven