nummer: 08/1777/TA
betreft: [klager] datum: 7 januari 2009
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A.W. Knoester, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 14 juli 2008 verzonden uitspraak van 5 juni 2008 van de beklagcommissie bij het Forensisch Psychiatrisch Centrum Veldzicht te Balkbrug, verder te noemen de inrichting,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 7 november 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klagers raadsman mr. M.J.A.E. Rijssenbeek gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
Het hoofd van de inrichting is zonder bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het terugplaatsen van klager, die transmuraal verlof had, in de inrichting in het kader van een time-out op 15 februari 2008 op de grond dat klagers ex-vriendin aangifte tegen klager heeft gedaan.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De circulaire Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden is in strijd met artikel 27 Wetboek van Strafvordering (WvSv), voor zover daarin is opgenomen dat iemand als verdachte van een strafbaar feit wordt aangemerkt op het moment van aangifte van
een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Volgens artikel 27 WvSv is iemand pas verdachte als ten aanzien van hem een redelijk vermoeden van schuld bestaat en daarvan is geen sprake op het enkele moment dat aangifte wordt gedaan
en
geen sprake is van ontdekking op heterdaad. Op zijn minst is dan nader onderzoek nodig. De bedoelde circulaire moet dan ook wegens strijd met een hogere regeling buiten toepassing worden gelaten.
Voorts is niet gebleken van welk strafbaar feit klager werd verdacht, laat staan of daarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Nu onduidelijk is of sprake was van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, kon de verlofmachtiging
niet van rechtswege vervallen. De inrichting heeft dit ook niet kenbaar gemaakt, maar besloten tot een time-out, wat niet gestoeld is op de wet.
Zelfs als klager verdachte zou zijn geworden van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en de aangifte daarop betrekking had, mocht de verlofmachtiging niet vervallen worden verklaard en het verlof niet worden ingetrokken. De
inrichting heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat zij op grond van de circulaire Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden niet anders heeft kunnen beslissen dan zij heeft gedaan en heeft daarbij een onjuiste belangenafweging
gemaakt. Krachtens artikel 6 EVRM is een ieder onschuldig totdat het tegendeel bewezen is. Door af te gaan op niet meer dan een aangifte van een mogelijk rancuneuze ex-partner en geen onderzoek te doen, is onzorgvuldig gehandeld en een onevenredig
grote
inbreuk op de onschuldpresumptie gemaakt.
Bovendien heeft de inrichting bij klager de verwachting gewekt dat de verlofintrekking tijdelijk zou zijn, daar zij van een time-out heeft gesproken. Het verlof is echter ingetrokken gebleven, wat strijd oplevert met het rechtszekerheidsbeginsel. Pas
ter zitting van de beklagcommissie heeft de inrichting aangevoerd dat klager zich niet altijd aan de afspraken heeft gehouden en er geen samenwerking meer was. Klager bestrijdt de juistheid van die beweringen.
Het hoofd van de inrichting heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie is een beslissing tot het tijdelijk opschorten van transmuraal verlof, zoals de beslissing van 15 februari 2008 tot terugplaatsing in de inrichting in het kader van een time-out kan worden begrepen,
qua rechtsgevolgen gelijk aan een beslissing tot intrekking van dat verlof en daarmee beklagwaardig.
Op grond van artikel 53, tweede lid, Reglement verpleging ter beschikking gestelden (Rvt), zoals dat luidde op 15 februari 2008, vervalt een verlofmachtiging van rechtswege - voor zover hier van belang - indien de ter beschikking gestelde wordt
aangemerkt als verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, begaan tijdens de tenuitvoerlegging van de terbeschikkingstelling.
Volgens het Toetsingskader verlof ter beschikking gestelden van 27 juni 2007 (Staatscourant 29 juni 2007, nr. 123) zijn er drie momenten waarop een ter beschikking gestelde als verdachte kan worden aangemerkt: bij ontdekking op heterdaad, bij aangifte,
of op het moment dat de politie contact opneemt met de kliniek naar aanleiding van een verdenking van een strafbaar feit. Een afgegeven verlofmachtiging geldt als niet verleend zolang een gerechtelijk onderzoek loopt en er geen uitspraak is gedaan.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is de stelling van klager dat de verdenking van een strafbaar feit niet louter gebaseerd kan worden op een aangifte onjuist. Klager kan derhalve niet gevolgd worden in het betoog dat genoemd Toetsingskader in
dat
opzicht in strijd is met artikel 27 WvSv.
In geschil is de vraag of de inrichting op 15 februari 2008 vanwege de gedane aangifte tegen klager zijn transmuraal verlof heeft kunnen of moeten intrekken.
De beroepscommissie stelt vast dat het genoemde Toetsingskader drie situaties vermeldt, waarin een ter beschikking gestelde kan worden aangemerkt als een verdachte van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, waaronder aangifte.
De enkele mededeling van de politie dat tegen klager aangifte is gedaan, heeft daarom niet automatisch tot gevolg dat de ter beschikking gestelde als verdachte van een strafbaar feit moet worden aangemerkt en een verleende verlofmachtiging van
rechtswege vervalt, maar uitsluitend dat de mogelijkheid daartoe bestaat. Dit brengt mee dat omtrent de verdenking voldoende duidelijkheid dient te bestaan, voordat kan worden beslist tot intrekking van verlof.
In die zin is artikel 53, tweede lid, Rvt bij Besluit van 16 juni 2008 (Staatsblad 2008, 222) ook gewijzigd door vervanging van het woord ‘indien’ door ‘zodra het openbaar ministerie aan het hoofd van de tbs-inrichting meldt dat’.
Op grond van het vorenstaande mag de inrichting voor de vaststelling van de verdenking van het plegen van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, afgaan op de informatie van het openbaar ministerie, maar is de enkele mededeling
van de politie over een gedane aangifte door de voormalige vriendin van klager dat zij zich “financieel geplukt en onder druk gezet voelt”, onvoldoende om een zo ingrijpende beslissing als die tot intrekking van het transmuraal verlof te nemen.
De inrichting had derhalve nadere inlichtingen moeten inwinnen alvorens het verlof in te trekken. Zij heeft onzorgvuldig gehandeld door dit na te laten en het verlof in te trekken zonder dat vast stond van welk strafbaar feit klager werd verdacht, of
voor dat feit voorlopige hechtenis was toegelaten en of het was begaan tijdens de tenuitvoerlegging van de tbs. Dit klemt te meer nu het volgens klager ging om een incident dat twee en een half jaar eerder had plaatsgevonden en dat dit niet is
weersproken, alsmede dat de officier van justitie bij brief van 11 maart 2008 heeft bericht dat de gedane aangifte onvoldoende feitelijke omstandigheden behelsde voor een strafrechtelijke vervolging.
De beslissing van de inrichting om klagers transmuraal verlof op 15 februari 2008 in te trekken op basis van de enkele mededeling van de politie over een tegen klager gedane aangifte is derhalve in strijd met de wet genomen en moet, bij afweging van
alle in aanmerking komende belangen, tevens als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt.
De omstandigheid dat het na het intrekken van het transmuraal verlof aan de inrichting duidelijk werd dat klager zich tijdens dat verlof niet altijd aan de afspraken had gehouden – in de beoordeling waarvan de beroepscommissie niet kan treden -, kan
aan
vorenstaand oordeel op zichzelf niet afdoen.
Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. Het hoofd van de inrichting is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt hieromtrent te bepalen. De beroepscommissie stelt de
tegemoetkoming vast op € 100,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt de aan klager toekomende tegemoetkoming op € 100,=.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. B. van Dekken en mr. R.P.G.L.M. Verbunt, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 7 januari 2009
secretaris voorzitter