Nummer 24/40103/GA
Betreft [klager]
Datum 7 februari 2025
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
- de maatregelen die hem op 15 december 2023 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen)
(IJ-2023-1544);
- de beslissing van 12 februari 2024 waarin de belregeling met klagers gedetineerde zoon is aangescherpt c.q. verduidelijkt (IJ-2024-214);
- de afwijzing van klagers verzoek van 15 februari 2024 om een belregeling tot stand te brengen met zijn gedetineerde schoonzoon (IJ-2024-215).
De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Krimpen aan den IJssel heeft op 9 april 2024 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. S.N.M. Lousberg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsvrouw gehoord op de zitting van 24 juli 2024 in het Justitieel Complex Zaanstad. De directeur heeft schriftelijk laten weten niet op de zitting te verschijnen. […], juridisch medewerker bij Van Berge Henegouwen Advocaten, was als toehoorder aanwezig.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Beklag a.
De maatregelen zijn gebaseerd op het criterium ‘Ondermijning van gezag van directie en personeel in de inrichting’. Klager betwist dat er sprake is van ondermijning van gezag. De directeur baseert zijn beslissing op oude informatie die is gebruikt bij de eerdere verlengingen van de GVM-maatregelen. De TCI-informatie (de beroepscommissie begrijpt: het rapport van het Gedetineerden Recherche en Informatiepunt (GRIP)) van 4 mei 2023, is niet alleen zeer oud maar hieruit blijkt ook dat er geen recente ontwikkelingen zijn geweest die de verlenging van de maatregelen kunnen onderbouwen. Voorts heeft de directeur geen eigen belangenafweging gemaakt en de noodzaak tot voortzetting van de maatregelen niet met voldoende argumenten en relevante feiten en omstandigheden onderbouwd.
Beklag b.
Klager betwist dat hij zich niet aan de voorwaarden van zijn belregeling met zijn zoon zou hebben gehouden. De voorwaarden zijn hierdoor aangescherpt. Klager mag niet (meer) met zijn zoon praten over de strafzaken waar zijn zoon of hijzelf in zijn verwikkeld. Door deze voorwaarde te stellen gaat de directeur op de stoel van de rechter zitten. Enkel het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris kunnen dit soort beperkingen opleggen. De wijziging van de voorwaarden van de belregeling is in strijd met zijn recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 17 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR), alsook met artikel 24 van de European Prison Rules en artikel 58 van de Nelson Mandela Rules.
Beklag c.
Klager heeft verzocht om een belregeling met zijn schoonzoon die in de PI Vught is gedetineerd. Klagers dochter is al ruim zes jaar samen met haar partner en zij hebben samen een kind. Klager woonde voorafgaand aan zijn detentie samen met hen onder één dak. Hij heeft dan ook een zeer goede band met zijn schoonzoon. In de vorige twee inrichtingen waar klager verbleef, had hij een belregeling met zijn schoonzoon. De PI Vught heeft al toestemming gegeven voor de belregeling. Ook het Openbaar Ministerie heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen contact tussen klager en zijn schoonzoon.
Op grond van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft klager recht op telefonisch contact met de buitenwereld. Ingevolge de Regeling model huisregels penitentiaire inrichtingen is telefonisch contact met medegedetineerden enkel toegestaan wanneer het gaat om de aantoonbare levenspartner en familie in de eerste en tweede graad, voor zover deze niet verblijven in de Extra Beveiligde Inrichting (EBI). Klagers schoonzoon is tweedegraads familie en verblijft niet in de EBI. Toch is het verzoek om een belregeling afgewezen omdat hij niet onder de eerste bloedlijn valt en omdat klager gemonitord wordt. De directeur wijkt hiermee af van de wettelijke regels. Klager begrijpt dat hij gemonitord moet worden en dat hij hierdoor maar een beperkt aantal minuten kan bellen. Het is echter niet begrijpelijk waarom hij niet de ene keer met zijn zoon mag bellen en de andere keer met zijn schoonzoon. Het is dan niet nodig om klager extra te monitoren. De afwijzing van zijn belverzoek is in strijd met zijn recht op family life als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, artikel 17 van het IVBPR, alsook met artikel 24 van de European Prison Rules en artikel 58 van de Nelson Mandela Rules.
Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van de directeur
De directeur heeft in beroep geen standpunt ingenomen.
3. De beoordeling
Beklag a.
De directeur kan toezichtmaatregelen opleggen aan een gedetineerde die is geplaatst op de GVM-lijst, als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde en veiligheid in de inrichting. Voordat de directeur hiertoe beslist, dient hij of zij een eigen belangenafweging te maken over de noodzaak van die toezichtmaatregelen. De beslissing moet worden genomen op basis van (ten minste) de informatie van het GRIP (indien van toepassing), de visie van de directeur en de informatie die de gedetineerde verschaft tijdens het horen door de directeur.
Uit de bestreden beslissing blijkt (onder andere) dat klager op 13 oktober 2023 disciplinair is gestraft omdat hij tijdens het bezoekmoment een briefje van zijn bezoeker heeft aangenomen, gelezen en teruggegeven. Hoewel de monitoring op de Afdeling Intensief Toezicht (AIT) erop is gericht om dergelijke situaties te voorkomen, heeft klager hiermee toch ongecontroleerd kunnen communiceren met de buitenwereld. Dit voorval past binnen het geschetste beeld van klager in het GRIP-rapport van 4 mei 2023 en bevestigt het risico van ondermijning van gezag van de directie en het personeel in de inrichting. De beroepscommissie volgt klager dan ook niet in zijn stelling dat de directeur zijn beslissing gebaseerd heeft op oude informatie, nu het voorval met het briefje zich ongeveer twee maanden voorafgaand aan de beslissing van de directeur heeft voorgedaan en het GRIP-rapport van iets meer dan zes maanden voor de beslissing dateert. De aan de beslissing ten grondslag gelegde informatie is naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook nog steeds voldoende actueel, betrouwbaar en concreet. Voorts is de beroepscommissie van oordeel dat uit de bestreden beslissing voldoende duidelijk wordt waarom de betreffende maatregelen aan klager worden opgelegd en dat daarin de gemaakte belangenafweging voldoende inzichtelijk is gemaakt. De opgelegde maatregelen kunnen als noodzakelijk worden geacht in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. daarom ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.
Beklag b.
Artikel 39, eerste lid, van de Pbw, kent de gedetineerde het recht toe om telefoongesprekken te voeren met personen buiten de inrichting. Uit het derde lid volgt (voor zover hier van belang) dat de directeur de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek kan weigeren indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid van de Pbw. Deze belangen zijn: de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, de bescherming van de openbare orde of nationale veiligheid, de voorkoming of opsporing van strafbare feiten en de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
In paragraaf 3.9.1 van de huisregels van de PI Krimpen aan den IJssel staat dat de gedetineerde niet mag telefoneren met medegedetineerden. Indien de gedetineerde een belregeling wenst met een aantoonbare levenspartner of nauwe verwant(schap) die ook gedetineerd is, niet verblijvend in een EBI, kan hij dit verzoek voorleggen bij de medewerker van de afdeling detentie en re-integratie.
Klagers plaatsing op de AIT alsmede de aan hem opgelegde maatregelen in het kader van zijn GVM-status, zijn erop gericht om zijn contact met de buitenwereld te monitoren om zo het risico van ondermijning van het gezag tegen te gaan. Een van de aan klager opgelegde maatregelen is dat hij maximaal vijftien minuten per dag mag telefoneren. Daarbij heeft klager ook een belregeling met zijn zoon die ook in detentie verblijft (niet zijnde een GVM-maatregel). Beklag b. richt zich tegen de beslissing van 12 februari 2024 waarin de belregeling met klagers gedetineerde zoon is aangescherpt c.q. verduidelijkt met de voorwaarde dat klager niet (meer) met zijn zoon mag praten over de strafzaken waar klager of zijn zoon in verwikkeld zijn. Volgens klager is het niet aan de directeur om de voorwaarde te stellen dat klager niet (meer) met zijn zoon mag praten over de strafzaken waar hij of zijn zoon in verwikkeld zijn. Een dergelijke bevoegdheid zou alleen aan het Openbaar Ministerie en de rechter-commissaris toekomen.
Zoals hierboven reeds is weergegeven, kent de wet de gedetineerde niet het recht toe om te telefoneren met medegedetineerden. De gedetineerde kan evenwel op grond van paragraaf 3.9.1. van de huisregels van de PI Krimpen aan den IJssel een verzoek doen om een belregeling met een medegedetineerde, mits het om een aantoonbare levenspartner of nauwe verwant(schap) gaat. Op grond van artikel 39, derde lid, van de Pbw kan de directeur de gelegenheid tot het voeren van een bepaald telefoongesprek weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een belang als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw. De beroepscommissie is dan ook van oordeel dat het onder voorwaarden toestaan van een belregeling tussen gedetineerde familieleden valt binnen de genoemde (wettelijke) regels, nu de directeur op grond van de in artikel 36, vierde lid, van de Pbw genoemde belangen een dergelijke belregeling ook kan weigeren.
Verder is de beroepscommissie van oordeel dat de bestreden beslissing geen schending oplevert van de door klager genoemde artikelen van het EVRM en het IVBPR. Met betrekking tot de andere internationale normen waarnaar klager verwijst, merkt de beroepscommissie op dat deze normen voor Nederland slechts als aanbeveling gelden en juridisch gezien niet bindend zijn, waardoor zij algemeen verbindende kracht missen. Nu klager op een AIT verblijft en aan hem in het kader van zijn GVM-status maatregelen zijn opgelegd om zijn contact met de buitenwereld te monitoren, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en in de hier gegeven omstandigheden – evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.
De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag b. dan ook ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.
Beklag c.
Aangezien klager (kennelijk) meerdere aanvragen heeft gedaan voor belregelingen, is in het ‘GVM-overleg’ – vanwege de monitoring – besloten om de belregeling alleen toe te staan voor eerstelijns familie (mits daar niet om andere redenen een belemmering voor bestaat). Klagers verzoek om hem ook een belregeling met zijn gedetineerde schoonzoon toe te staan is afgewezen, omdat zijn schoonzoon niet onder de eerste bloedlijn valt, alsook vanwege de noodzaak tot monitoring. De directeur heeft geen andere belemmeringen aangevoerd.
De voornaamste reden van de afwijzing van klagers verzoek is gelegen in de omstandigheid dat zijn schoonzoon niet een bloedverwant in de eerste graad is. Uit de hierboven genoemde wettelijke bepalingen volgt een dergelijk vereiste echter niet. Ook uit de genoemde huisregels van de PI Krimpen aan den IJssel volgt een dergelijk vereiste niet. Uit die regels volgt immers alleen dat sprake moet zijn van ‘nauwe verwant(schap)’. De beslissing om een verzoek wel of niet toe te staan zou in dit geval dan ook afhankelijk moeten zijn van het antwoord op de vraag of de schoonzoon van klager als ‘nauwe verwant(schap)’ kwalificeert of niet. Een afwijzing zonder een nadere motivering, anders dan dat de schoonzoon niet een bloedverwant in de eerste graad is, volstaat in dit geval dan ook niet.
Voorts is het verzoek afgewezen vanwege de noodzaak tot monitoring. De beroepscommissie is van oordeel dat ook dit argument, zonder nadere motivering, niet volstaat. De beroepscommissie begrijpt dat het monitoren van klagers contact met de buitenwereld, in dit geval zijn telefonische contacten, tijd en personele capaciteit vergt. Zij begrijpt ook dat dergelijke belregelingen niet onbeperkt kunnen worden toegestaan, omdat de gesprekken door het personeel moeten worden beluisterd en – indien nodig – ook nog schriftelijk moeten worden uitgewerkt. Het feit echter dat klager maximaal vijftien minuten per dag mag bellen, betekent dat extra belregelingen vanzelf beperkt worden door deze tijdslimiet. Zonder duidelijke onderbouwing dat de toevoeging van een extra belregeling binnen de maximaal toegestane vijftien belminuten per dag daadwerkelijk een onoverkomelijke belasting voor de monitoring zou vormen, volstaat het enkele argument van monitoring niet als reden voor afwijzing. Het had op de weg van de directeur gelegen om concreet te motiveren waarom monitoring in dit specifieke geval een probleem zou opleveren.
Gelet op het voorgaande is de beslissing van de directeur onvoldoende gemotiveerd en – bij deze van stand van zaken – onredelijk en onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag c. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en beklag c. alsnog gegrond verklaren.
Klager verblijft inmiddels niet meer in de PI Krimpen aan den IJssel. De beroepscommissie zal de directeur daarom niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze vaststellen op €15,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €15,-.
Deze uitspraak is op 7 februari 2025 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. J.T.W. van Ravenstein, voorzitter, mr. dr. R.S.T. Gaarthuis en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter