Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41122/GM, 14 oktober 2024, beroep
Uitspraakdatum:14-10-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/41122/GM
    
            
Betreft    [Klager]
Datum    14 oktober 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klagers raadsvrouw, mr. C.G.J.E. Lut, heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Achterhoek te Zutphen (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij geen contra-indicatie krijgt voor plaatsing op een meerpersoonscel (MPC).

De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman, mr. P. Ghasemi, gehoord op de (digitale) zitting van 6 september 2024. Verder zijn gehoord ter zitting […], inrichtingsarts, en […], hoofd zorg. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De medische dienst heeft nog voordat klager over het medisch dossier beschikte geweigerd klager een contra-indicatie voor een MPC te geven. Klager kreeg te horen dat hij via het afdelingshoofd een contra indicatie moest regelen. Een paar maanden later werd er door een medewerker van de Commissie van Toezicht aan klager gevraagd of hij een toestemmingsverklaring wilde ondertekenen, zodat de medische dienst inzicht kon krijgen in zijn medisch dossier. 

Klager stond op een dodenlijst en heeft vier keer een psychose gehad. Hoewel klager dit heeft kunnen aantonen aan de hand van zijn medische gegevens, is er laconiek mee omgegaan. Klager was een keer bijna psychotisch, wat is waargenomen door het afdelingshoofd. Het afdelingshoofd heeft klager toen meteen op een eenpersoonscel (EPC) geplaatst. Maar op het moment dat het met klager beter ging, werd hij ook weer direct op een MPC geplaatst. 

Klager heeft regelmatig geprobeerd contact te krijgen met de psycholoog om zijn psychische toestand te onderzoeken, maar het was moeilijk om een afspraak te maken. Als er een afspraak was gemaakt, werd deze weer door de psycholoog afgezegd. Klager is tegengeworpen dat hij op 23 februari 2024 niet duidelijk genoeg was dat hij een contra indicatie voor plaatsing op een MPC op medische gronden wilde. Klager heeft dit echter direct duidelijk laten weten en zijn wens met stukken onderbouwd. Klager is een grote, sterke man en hij is bang dat hij veel schade aanricht op het moment dat het niet goed met hem gaat. 

Inmiddels verblijft klager in de PI Zwolle en heeft hij daar direct een contra-indicatie gekregen voor plaatsing op een MPC. 

Standpunt van de inrichtingsarts
Het beleid in de PI is dat een contra-indicatie voor een MPC in een andere PI niet automatisch wordt overgenomen. Er vindt altijd een zelfstandige beoordeling plaats. 

Klagers situatie is in het multidisciplinair overleg (MDO) en het psychomedisch overleg (PMO) besproken en daar is ook de vraag aan de orde geweest of klager vanwege zijn psychische situatie een contra indicatie voor een MPC moet krijgen. Het PMO is op 28 februari 2024 gehouden. Op 23 februari 2024 had klager een gesprek met een verpleegkundige, waarin hij verzocht om contact met een psycholoog. Hij vertelde toen niet wat hij wilde bespreken. Uit het medisch dossier blijkt dat driemaal een GZ-psycholoog is geraadpleegd. 

Als klager een psycholoog spreekt en een verzoek doet voor het krijgen van een contra indicatie, zal dit tijdens het PMO door de psycholoog worden ingebracht. Bij klager lijkt het meer te gaan om agressie en niet zozeer om psychische kwetsbaarheid. Bij de beoordeling wordt niet alleen gekeken naar het verleden, maar ook naar hoe het op dat moment met de gedetineerde gaat. Klager heeft een IQ van 58. Dat is een vorm van kwetsbaarheid. Maar dat betekent nog niet dat klager op een EPC moet worden geplaatst. Als er voldoende aanleiding is om klagers verzoek opnieuw in overweging te nemen, zal dat worden gedaan. Daar is echter geen aanleiding voor geweest, wat niet wegneemt dat klager wel in de gaten is gehouden. 

 

3. De beoordeling
Op de in artikel 11a, tweede lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden genoemde gronden kan de directeur van de inrichting besluiten dat een gedetineerde ongeschikt is om in een MPC te worden geplaatst. De medische dienst en het PMO adviseren de directeur over de medische en psychische gezondheidstoestand van de gedetineerde. 

De omstandigheid dat klager, zoals hij stelt, in een vorige PI wel een contra indicatie heeft gekregen voor plaatsing in een MPC, betekent niet zonder meer dat ook de inrichtingsarts van de PI Achterhoek zo heeft moeten oordelen. 

De beroepscommissie zal op basis van het medisch dossier en wat op de zitting is besproken nagaan of de inrichtingsarts zorgvuldig heeft gehandeld door klager geen contra indicatie voor een MPC te geven.

Uit het medisch dossier volgt dat klager is besproken in het PMO. In het medisch dossier is echter geen verslag van dat overleg opgenomen. De secretaris heeft om die reden namens de beroepscommissie relevante PMO-(gespreks)verslagen opgevraagd, zodat kon worden gecontroleerd wat er tijdens het PMO is besproken. Deze zijn op 6 september 2024 ontvangen. De toegezonden PMO-verslagen zijn van 28 februari 2024, 13 maart 2024 en 10 april 2024. Nog los van het feit dat de PMO-verslagen van na het indienen van de klacht zijn, blijkt uit de verslagen niet waarom klager geen contra indicatie voor plaatsing op een MPC is gegeven. 

De beroepscommissie is van oordeel dat de inrichtingsarts, mede vanwege klagers voorgeschiedenis waaruit naar voren komt dat hij in een andere PI in verband met zijn psychische gesteldheid wel ongeschikt is geacht voor een MPC, nader onderzoek had moeten doen naar klagers geschiktheid voor een MPC. Dat onderzoek had onder andere gericht moeten zijn op het antwoord op de vraag waarom in de andere PI wel een contra indicatie voor plaatsing op een MPC is afgegeven. Pas op basis van de uitkomsten van een dergelijk aanvullend onderzoek over het psychisch functioneren van klager, had naar het oordeel van de beroepscommissie een advies aan de directeur over de geschiktheid van klager voor een MPC kunnen worden gegeven.

Gelet op het voorgaande moet het handelen van de inrichtingsarts worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €50,-. 

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-. 


Deze uitspraak is op 14 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. P.J.M. van Puffelen, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven