Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 22/31016/GA, 15 oktober 2024, beroep
Uitspraakdatum:15-10-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    22/31016/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    15 oktober 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 7 juni 2022 tot afwijzing van zijn verzoek om een aanvraag in te dienen bij de selectiefunctionaris voor een overplaatsing naar een tbs kliniek.

De beklagcommissie bij het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op                         12 december 2022 het beklag ongegrond verklaard (VU 2022/886). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsvrouw, mr. C.E. Hok-A-Hin, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van het PPC van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beklagcommissie heeft een onjuiste toetsingsmaatstaf gehanteerd. Klager beklaagt zich erover dat de directeur geen verzoek tot overplaatsing wenst te doen. De directeur doet een dergelijk verzoek en vervolgens dient de selectiefunctionaris daarover te beslissen. De directeur hoort niet te toetsen of het doen van een verzoek noodzakelijk is, maar of er gronden of omstandigheden zijn die zo’n verzoek mogelijk of wenselijk maken. Als de directeur het niet eens is met de plaatsing, kan dit in een advies kenbaar gemaakt worden.

Voor zover het doen van een verzoek tot overplaatsing wel getoetst moet worden aan de noodzakelijkheid geldt het volgende. Klager wil al langere tijd in een tbs-kliniek geplaatst worden. In maart 2020 verbleef hij in de PI Heerhugowaard en was hij onder behandeling van een psychotherapeute. Zij stelde voor om een aanvraag tot overplaatsing naar een kliniek te doen. Klager heeft een brief van haar overgelegd. In de kliniek zou klager meer uren per week therapie ontvangen en zou hij op een intensievere wijze aan zichzelf kunnen werken. Vanwege een overplaatsing na een aanval op klager, heeft dit traject geen doorgang kunnen vinden.

Klager verblijft al enige tijd in het PPC Vught. Hij is meermaals overgeplaatst, van het PPC naar een reguliere afdeling, weer terug naar het PPC en van en naar verschillende afdelingen binnen het PPC. Al deze overplaatsingen geven er blijk van dat het PPC niet de juiste behandeling kan bieden. Er bestaat geen langetermijnplan en er is geen passende plek waar klager langer kan verblijven en de noodzakelijke zorg kan krijgen. Er is een gebrek aan stabiliteit en continuïteit. Hij kan de zware en heftige gebeurtenissen die hij wil bespreken niet bespreken met nieuwe behandelaren zonder zicht op stabiliteit. Klager heeft behoefte aan regelmatige, intensieve en langdurige behandeling in een kliniek. Behandelingen in een kliniek zouden dus tot een ander resultaat leiden.

Klager is bereid om behandeling te ondergaan. Zijn hoofdbehandelaar geeft ook aan dat hij overduidelijk behandelingsbereid is. Klager is aan vele vormen van behandeling begonnen, maar die zijn vanuit het PPC beëindigd. Hij is in december 2021 gestart met inleidende gesprekken voor schematherapie, maar dat is in juli 2022 stopgezet door de behandelaar. In oktober 2022 heeft de hoofdbehandelaar steun geuit voor het doen van een nieuwe aanvraag tot plaatsing in een kliniek. Bij navraag over de status van het verzoek, heeft de hoofdbehandelaar aangegeven normaals te willen proberen om klager te laten behandelen in het PPC. Er werd gedacht aan schematherapie. Dit is een herhaling van zetten. De nodige zorg kan niet geboden worden in het PPC.

Klager is een levenslanggestrafte. Dit maakt de noodzaak voor een passende omgeving en zingeving des te groter. Op dit moment bevindt klager zich nog steeds in dezelfde uitzichtloze situatie.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
Volgens de jurisprudentie van de beroepscommissie ligt (vervroegde) plaatsing in een tbs kliniek in de rede als het gaat om detentieongeschiktheid, maar ook als de in het gevangeniswezen beschikbare psychiatrische zorg niet afdoende is voor de gedetineerde in verband met zijn psychopathologie of als garanties voor een humane tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in het licht van die pathologie ontbreken (RSJ 9 maart 2017, 16/2713/TR en 16/4178/TR). Er is geen sprake van detentie-ongeschiktheid of dat de beschikbare psychiatrische zorg niet afdoende zou zijn.

Uit navraag bij de hoofdbehandelaar blijkt dat klager woordelijk aangeeft wel bereid te zijn tot een behandeling, waardoor sprake is van een behandelingsbereidheid. Door de psychische problematiek van klager is het echter (tot nu toe) onmogelijk gebleken om echt een behandelrelatie aan te gaan met behandelaren. Gesprekken met bijvoorbeeld psychologen blijven daardoor te veel op de oppervlakte, waardoor de behandeling op deze manier niet aanslaat. Voor gedragsverandering kan niet worden gezorgd. Wel is in kleine stappen verbetering te zien en is er hoop dat klager in de toekomst wel een dergelijke band kan opbouwen en daardoor met succes een behandeling kan afronden. Maar de verwachting is dat dit op dit moment niet anders zal zijn in een tbs-kliniek.

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie merkt allereerst op dat zij ernaar streeft om spoedig uitspraak te doen. Zij betreurt het, ook gelet op de aard van deze zaak, dat de uitspraak op dit beroep door uiteenlopende omstandigheden lang op zich heeft laten wachten.

Ontvankelijkheid van klager in zijn beklag
Klagers raadsvrouw heeft namens klager aan de directeur gevraagd om een aanvraag in te dienen bij de selectiefunctionaris voor een overplaatsing naar een tbs-kliniek, op grond van artikel 6:2:8, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (WvSv). Klager meent dat dit een betere plek voor hem zou zijn dan het PPC. Op 7 juni 2022 heeft een medewerker van de inrichting namens de directeur in een e-mail laten weten dat de directeur geen aanleiding ziet om zo’n aanvraag in te dienen. Tegen deze (beklagwaardige) beslissing heeft klager beklag ingesteld. Klager is terecht ontvangen in zijn beklag.

Relevante wet- en regelgeving
Artikel 6:2:8 van het WvSv luidt:
1.    Een veroordeelde tot gevangenisstraf die wegens een psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap daarvoor in aanmerking komt, kan worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden. In dat geval is artikel 6:2:16 van overeenkomstige toepassing.
2.    Indien een veroordeelde tot gevangenisstraf tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege is opgelegd, wordt op regelmatige tijdstippen beoordeeld of de veroordeelde dient te worden geplaatst in een instelling voor verpleging van ter beschikking gestelden.
3.    De plaatsing, bedoeld in het eerste lid, gebeurt overeenkomstig de Wet forensische zorg.
4.    Tegen de beslissing tot plaatsing, de beslissing tot beëindiging daarvan en de beslissing tot niet plaatsing in afwijking van het advies van de rechter overeenkomstig het bepaalde in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan de veroordeelde binnen vier weken nadat die beslissing aan hem is medegedeeld beroep instellen bij de Raad voor strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Hoofdstuk XVI van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden is van overeenkomstige toepassing.
5.    De overplaatsing en het beroep daartegen van de veroordeelden geschieden overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op de overplaatsing en het beroep daartegen van ter beschikking gestelden ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven.
6.    Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de tot hechtenis of vervangende hechtenis veroordeelde.

Artikel 6:2:16 van het WvSv luidt:
Onze Minister ziet erop toe dat de ter beschikking gestelde die van overheidswege wordt verpleegd de nodige behandeling krijgt; de veiligheid van de samenleving in acht wordt genomen en de belangen van slachtoffers worden gediend. Hij kan met betrekking tot bepaalde verpleegden aan het hoofd van de instelling bijzondere aanwijzingen geven in het belang van de veiligheid van anderen of de algemene veiligheid van personen of goederen of het belang van de slachtoffers.

Wie beslist over plaatsing in een tbs-kliniek?
Bij de (vervroegde) plaatsing van een gedetineerde in een tbs-kliniek is de Wet forensische zorg (Wfz) van toepassing.  Daarom beslist de Minister voor Rechtsbescherming (hierna: de Minister) (en thans de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid) over de plaatsing , en namens hem de Divisie Individuele Zaken (DIZ) van de Dienst Justitiële inrichtingen.  De plaatsing in een tbs-kliniek is geen artikelplaatsing , dus de directeur beslist hier niet over. 

Wie kan verzoeken om overplaatsing naar een tbs-kliniek?
In het WvSv of de Wfz is niet voorzien in de mogelijkheid om een verzoek in te dienen tot (vervroegde) plaatsing in een tbs-kliniek, maar uit de rechtspraak van de beroepscommissie kan worden afgeleid dat een gedetineerde hiertoe wel een verzoek kan indienen bij de Minister. Tegen de afwijzing van zo’n verzoek staat vervolgens beroep bij de beroepscommissie open (bijvoorbeeld RSJ 9 maart 2017, 16/2713/TR en 16/4178/TR).

Wat is de rol van de directeur?
De beroepscommissie begrijpt dat in de praktijk veelal de inrichting namens een gedetineerde een verzoek (in de vorm van een selectieadvies) zal indienen bij de Minister, net zoals bij reguliere overplaatsingen, detentiefasering en verlof het geval is. De beroepscommissie zal daarom hetzelfde toetsingskader hanteren. 

Dat betekent dat het niet aan de directeur of de casemanager is om te beslissen dat de gedetineerde een verzoek om (vervroegde) plaatsing in een tbs-kliniek niet kan indienen (vergelijk bijvoorbeeld RSJ 20 december 2023, 23/35243/GA). Het is voorstelbaar dat met een gedetineerde wordt besproken of het indienen van een verzoek kansrijk is, maar het is aan de gedetineerde om te bepalen of hij zijn verzoek wil voorleggen aan de Minister om daarop te beslissen. In dat laatste geval stuurt de directeur het verzoek, vergezeld van een (positief of negatief) advies, door naar de Minister.

Inhoudelijke beoordeling
De directeur heeft beslist om klagers verzoek niet door te sturen naar de Minister, omdat hij klager niet detentieongeschikt vindt en vindt dat de zorg in het PPC afdoende is. Als gezegd is dat – uiteindelijk – echter niet aan de directeur om te beoordelen. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, moet de beslissing van de directeur als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. De beroepscommissie zal ook de beslissing van de directeur – op klagers verzoek om een verzoek bij de DIZ in te dienen – vernietigen en de directeur opdragen om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Dat betekent overigens niet dat het selectieadvies ook binnen twee weken moet zijn ingediend.

Omdat klager ook zelf rechtstreeks bij de Minister een verzoekschrift had kunnen indienen voor plaatsing in een tbs-kliniek, zal de beroepscommissie aan hem een tegemoetkoming toekennen van €40,- (vergelijk bijvoorbeeld RSJ 20 december 2023, 23/35243/GA).

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij vernietigt de beslissing waarover is geklaagd en draagt de directeur op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €40,-. 


Deze uitspraak is op 15 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, mr. C. Fetter en mr. F. Sieders, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven