Nummer 24/43503/SGA
Betreft [klager]
Datum 4 oktober 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem (hierna: verzoeker)
1. De procedure
[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de maatregelen die hem op 24 mei 2024 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).
De beklagcommissie bij de PI Arnhem heeft op 24 september 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (A-2024-434).
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die uitspraak.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van klagers raadsvrouw, mr. M. Hoekzema, op het schorsingsverzoek en van het beroepschrift (24/43504/GA).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een uitspraak van de beklagcommissie slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht.
De beklagcommissie heeft klagers beklag gegrond verklaard. Aan die beslissing is – samengevat – ten grondslag gelegd dat rapporten van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP) ontbreken alsook klagers penitentiair dossier en dat de noodzaak tot het opleggen van de GVM-maatregelen zodoende onvoldoende (toetsbaar) is onderbouwd.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij naar aanleiding van de aangehouden beklagzitting aanvullende geanonimiseerde informatie aan de beklagcommissie heeft verstrekt. Er is geen rapportage van het GRIP over klager opgesteld, maar er is wel GRIP-informatie afkomstig uit zijn GVM-voordracht. De informatie uit klagers penitentiair dossier is niet gebruikt ter onderbouwing van de GVM-maatregelen. Verzoeker heeft de beslissing om aan klager GVM-maatregelen op te leggen gebaseerd op het selectieadvies, de GVM-voordracht, de terugkoppeling van het OO, mailcontact (met de politie) en het hoorgesprek met klager. In detentie veroorzaakt klager regelmatig overlast, bedreigt hij het personeel, geeft hij opdrachten voor het binnensmokkelen van contrabande en lukt het hem – ondanks dat hij in alle beperkingen was geplaatst – om via medegedetineerden contact te leggen met de buitenwereld. Uit afgeluisterde telefoongesprekken is ook gebleken dat klager zijn ex-partner stalkt en (met de dood) bedreigt. Dat bepaalde informatie ziet op gebeurtenissen die zich al langer geleden hebben afgespeeld, maakt niet dat deze informatie – in de gegeven omstandigheden – niet meer als actueel, betrouwbaar en concreet kan worden aangemerkt, aldus verzoeker.
Namens klager is aangevoerd dat de GVM-maatregelen niet noodzakelijk zijn en grotendeels gebaseerd zijn op een eerdere detentie, terwijl de omstandigheden zijn veranderd. Ondanks het verzoek van de beklagcommissie heeft verzoeker het penitentiair dossier van klager niet overgelegd, waardoor bepaalde genoemde omstandigheden niet toetsbaar zijn. De aangedragen informatie is onjuist en verzoeker gaat niet gemotiveerd in op de weerleggingen van klager.
De voorzitter overweegt dat de vraag of de door verzoeker overgelegde stukken – en dus het ontbreken van klagers penitentiair dossier en rapporten van het GRIP – de noodzaak tot het opleggen van de GVM-maatregelen voldoende toetsbaar onderbouwen, een inhoudelijke beoordeling vergt die het voorlopige oordeel van de voorzitter overstijgt. Deze vraag dient in de bodemprocedure aan de orde te komen.
Gelet op de inlichtingen van verzoeker is de voorzitter niet gebleken dat evident geen sprake is van een noodzaak voor het opleggen van GVM-maatregelen. Het is de voorzitter voldoende aannemelijk geworden dat verzoeker op dit moment een spoedeisend belang heeft bij het handhaven van de ‘status quo’, in die zin dat de opgelegde GVM-maatregelen worden gehandhaafd in het belang van de orde en veiligheid in de inrichting, de ongestoorde tenuitvoerlegging van klagers detentie en ter bescherming van de maatschappij. De voorzitter zal het verzoek dan ook toewijzen en de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de uitspraak van de beklagcommissie met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beroepscommissie op het onderliggende beroep heeft beslist.
Deze uitspraak is op 4 oktober 2024 gedaan door mr. M.J. Vos, voorzitter, bijgestaan door mr. L.M. Uljee, secretaris.
secretaris voorzitter