Nummer
|
24/40886/GA
|
|
|
|
|
|
Betreft
|
[klager]
|
Datum
|
11 oktober 2024
|
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
-
de omstandigheid dat zijn post tijdens het verzendproces al jaren verdwijnt of tegengehouden wordt (VU 2023‑1263);
-
de intrekking van de toestemming om geschreven stukken met de media te delen (VU 2023-1264).
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 7 mei 2024 de klachten ongegrond verklaard. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft een juridisch medewerker en een plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Vught gehoord op de zitting van 16 augustus 2024 in de PI Vught. De beroepscommissie heeft vervoer voor klager geregeld, zodat hij op de zitting kon worden gehoord. Klager heeft aangegeven dat hij geen gebruik wilde maken van deze mogelijkheid. Als toehoorder was aanwezig mr. S. Jousma, senior secretaris bij de RSJ.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De beklagrechter past de wet niet goed toe. Het gaat in dit geval niet om artikel 40 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), maar om artikel 36 van die wet. De beklagrechter heeft daarnaast alle feiten in deze zaken ontkend en verdraaid. Klager verwijst voor de relevante feiten naar zijn brieven die hij op 13 juli 2023, 9 augustus 2023 en 14 augustus 2023 naar de beklagrechter heeft gestuurd. Daarnaast meet de directeur met twee maten. In klagers geval worden (onschuldige) brieven tegengehouden, terwijl gedetineerden in de Extra Beveiligde Inrichting destijds ongecontroleerd en ongelimiteerd berichten via eMates konden versturen.
Standpunt van de directeur
Klager wil zijn schrijfwerk graag delen met het grote publiek en om die reden heeft hij onder andere contact opgenomen met een uitgeverij. Op grond van artikel 40 van de Pbw moet hij daarvoor toestemming aan de directeur vragen. Dit proces verloopt via ‘het hoofdkantoor’ (de divisie individuele zaken van de Dienst Justitiële Inrichtingen) en als onderdeel van dit proces wordt onder andere navraag gedaan bij nabestaanden. Klagers voornemen om zijn schrijven te publiceren heeft behoorlijk wat stof doen opwaaien bij de nabestaanden en op het hoofdkantoor. In het begin van het jaar 2023 is uiteindelijk toestemming gegeven aan klager om – onder voorwaarden – te corresponderen met de media. Klager moest inzage geven in wat hij voornemens was te laten publiceren. Klager heeft geprobeerd dit te omzeilen door aan zijn ouders te vragen zijn werk op internet te (laten) publiceren zonder dat de directeur inzage heeft gehad in deze stukken. De toestemming voor het corresponderen met de media is daarom ingetrokken. Wat betreft artikel 40 van de Pbw dient nog het volgende te worden opgemerkt. Dit artikel lijkt betrekking te hebben op gesprekken met de media, maar moet ruimer worden opgevat. Het gaat niet alleen om het geven van interviews. Er is sinds de inwerkingtreding van dit artikel veel veranderd als het gaat om (sociale) media. Klager is destijds veroordeeld voor een ernstig levensdelict en dit delict heeft een flinke impact op de samenleving gehad. Dat heeft het nog steeds, gelet op de reacties van de nabestaanden toen zij hoorden dat klager zijn geschriften wilde publiceren. Het is dan ook onwenselijk dat klager zonder enige controle stukken op internet zou kunnen publiceren.
3. De beoordeling
Beklag a.
Inhoud beklag
De beklagrechter heeft beklag a. opgevat als te zijn gericht tegen het achterhouden en/of laat ontvangen van post die bestemd is voor klager. Gelet op de inhoud van het klaagschrift, stelt de beroepscommissie echter vast dat het beklag niet daartegen is gericht, maar tegen het laten verdwijnen of tegenhouden van zijn post tijdens het verzendproces. Nu de beklagcommissie hier niet op heeft beslist, zal de beroepscommissie de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen. De beroepscommissie zal het beklag als eerste en enige instantie inhoudelijk beoordelen.
Ontvankelijkheid in beklag
Klager komt - zo begrijpt de beroepscommissie – met deze klacht niet op tegen een specifieke beslissing van de directeur om het verzenden van een poststuk te weigeren, als bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de Pbw.
Het laten verdwijnen of tegenhouden van de post kan gelijk worden gesteld met een beslissing van de directeur, zoals bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw, als sprake is van een beklag met voldoende belang voor de gedetineerde. Daarvan is in beginsel slechts sprake wanneer de directeur volgens de gedetineerde jegens hem “structureel en in belangrijke mate tekortschiet in zijn verzorgende taken” (Kamerstukken II 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 76).
Het gestelde probleem moet zich naar het oordeel van de beroepscommissie (als meest algemene uitgangspunt) in beginsel minimaal drie keer in drie maanden – voorafgaand aan het beklag – hebben voorgedaan, om te kunnen spreken van mogelijk ‘structureel tekortschieten’. Dat is echter mede afhankelijk van de aard en ernst (dan wel belangrijkheid) van het probleem.
Klager stelt dat zijn post al jaren wordt tegenhouden en/of verdwijnt. Als voorbeelden heeft klager een zestal brieven genoemd die vlak voor het instellen van beklag volgens hem zijn tegenhouden en/of verdwenen, te weten brieven van 23 en 27 maart 2023, 4 april 2023, 14, 22 en 30 mei 2023. Uit de brieven van klager van 6 en 30 juni 2023 aan het afdelingshoofd/casemanager blijkt dat klager eerst intern aandacht voor het gestelde (structurele) probleem heeft gevraagd. Dat heeft kennelijk niet tot een voor klager bevredigende oplossing geleid. Vervolgens heeft klager op 13 juli 2023 zijn klaagschrift ingediend. Naar het oordeel van de beroepscommissie zou in de door klager gestelde omstandigheden sprake kunnen zijn van een structurele en belangrijke tekortkoming in de verzorgende taken van de directeur. Klager kan om die reden in zijn beklag worden ontvangen.
Inhoudelijke beoordeling
De directeur heeft gesteld dat klagers post naar de media – waarvoor geen toestemming was gegeven – is geweigerd en dat de in het klaagschrift expliciet genoemde brief van klager aan zijn ouders vanwege nader onderzoek later is verzonden. Verder is er geen post tegengehouden of geweigerd. De beroepscommissie begrijpt dit laatste zo, dat de post van klager verder altijd min of meer tijdig naar de geadresseerden is verzonden. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de stelling van de directeur te twijfelen. De enkele omstandigheid dat klager geen (of een late) reactie op zijn brieven heeft gekregen, maakt nog niet dat de directeur brieven heeft laten verdwijnen of laten tegenhouden; het kan evengoed betekenen dat de geadresseerden geen aanleiding zagen de brieven van klager te beantwoorden. Dat er soms post niet of pas later bij de geadresseerden is aangekomen kan bovendien te wijten zijn aan de postverwerking bij PostNL. De door klager gestelde omstandigheden zijn niet zodanig dat deze voor de directeur aanleiding hadden moeten zijn om onderzoek in te stellen bij PostNL. Dit was misschien anders geweest als klager verzendbewijzen had overgelegd van de brieven waarvan hij stelt deze aangetekend te hebben verstuurd. De beroepscommissie komt alles afwegend tot de slotsom dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de directeur op het punt van de postbezorging structureel en in belangrijke mate tekort is geschoten in zijn verzorgende taken. Beklag a. zal daarom ongegrond worden verklaard.
Beklag b.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 40 van de Pbw kan de directeur toestemming geven voor het voeren van een gesprek tussen de gedetineerde en een vertegenwoordiger van de media, voor zover dit zich verdraagt met de volgende belangen:
-
de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting;
-
de bescherming van de openbare orde en de goede zeden;
-
de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen dan de gedetineerde;
-
de voorkoming of opsporing van strafbare feiten.
In de memorie van toelichting bij deze bepaling (Kamerstukken II, 1994/95, 24 263, nr. 3, p. 60) is – voor zover hier relevant – het volgende bepaald:
“d. Perscontacten
In de Regeling contacten tussen individuele gedetineerden en de pers zijn beperkingen aangebracht op de grondwettelijke vrijheden van gedetineerden in de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting. De mogelijk ingrijpende publicitaire gevolgen van contacten tussen pers en een gedetineerde rechtvaardigen om niet, zoals bij andere contacten met buiten is geschied, het desbetreffende recht van de gedetineerde voorop te stellen. […] De directeur kan toestemming geven voor, kort gezegd, een perscontact voor zover dit zich verdraagt met een aantal met name genoemde belangen. Hier vindt derhalve een positieve toetsing plaats aan elk van de genoemde belangen. In het eerste lid van artikel 40 zijn deze belangen vermeld. De verantwoordelijkheid van de directeur voor de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming strekt zich uitdrukkelijk ook uit tot de bescherming van slachtoffers en andere bij misdrijven betrokkenen, medegedetineerden en personeelsleden.”
De procedure ten aanzien van contacten met de media is nader uitgewerkt in de oudere en inmiddels geëxpireerde circulaire ‘Contacten tussen gedetineerden/directeuren en de media’ (d.d. 18 juni 1999, nr. 761025/99/DJI) (hierna: de circulaire). Hierin staat onder meer dat als een gedetineerde contact wil hebben met de media, hij daartoe een verzoek moet indienen bij de directeur. Na advies van de persvoorlichter neemt de directeur de beslissing of hij toestemming geeft voor contact met de media of niet. In de circulaire is nader gespecificeerd welke belangen in het kader van de afweging als bedoeld in artikel 40 van de Pbw dienen te worden meegewogen. De beroepscommissie heeft eerder overwogen dat deze circulaire – ondanks expiratie ervan en ondanks het feit dat deze nog niet is vervangen – als richtinggevend heeft te gelden.
Inhoudelijk
Klager meent dat hij op grond van artikel 36 van de Pbw met iedereen, onder wie journalisten en uitgevers, moet kunnen communiceren over wat dan ook. Artikel 40 van de Pbw ziet volgens klager alleen op direct contact met de media en niet op geschreven stukken.
De beroepscommissie ziet zich voor de vraag gesteld of geschreven stukken onder de reikwijdte van artikel 40 van de Pbw kunnen vallen. Dat in artikel 40, eerste lid, van de Pbw ‘het voeren van een gesprek’ staat opgenomen, beschouwt de beroepscommissie als te zijn ingegeven vanuit de destijds geldende opvatting dat contact met de media bestond uit het geven van interviews aan de traditionele pers. De modelovereenkomsten die bij de circulaire zijn gevoegd, zijn hier ook een weerslag van. De beroepscommissie maakt uit de hiervoor opgenomen memorie van toelichting en de circulaire het volgende op. De directeur is primair verantwoordelijk voor communicatie tussen gedetineerden en de media. Een gedetineerde moet eerst toestemming aan de directeur van de inrichting vragen voordat hij contact opneemt met de media vanwege de mogelijke publicitaire gevolgen. Zodoende heeft de directeur (enige) controle op informatie die voor het grote publiek, waaronder slachtoffers en nabestaanden, bekend kan worden. Dat voor schriftelijke communicatie met de media geen toestemming van de directeur nodig zou zijn, valt naar het oordeel van de beroepscommissie niet te rijmen met de strekking van artikel 40 van de Pbw. Bovendien is het in het huidige tijdperk – anders dan ten tijde van de totstandkoming van artikel 40 van de Pbw – relatief eenvoudig om zonder enige (journalistieke) controle informatie voor het grote publiek kenbaar te maken via websites of sociale media. Het is dan des te meer van belang dat de directeur (enige) controle heeft op de informatie die een gedetineerde voor het grote publiek wil laten publiceren. De beroepscommissie merkt daarbij op dat zij eerder heeft overwogen dat onder het begrip ‘media’ ook een internetwebsite of sociaal medium kunnen worden geschaard (zie RSJ 3 december 2022, 22/26932/GA).
In dit geval heeft de directeur op 24 februari 2023 aan klager te kennen gegeven dat hij geschreven stukken met de media mag delen, maar dat die stukken voorafgaand aan het buiten de inrichting brengen worden beoordeeld en niet mogen gaan over het door klager gepleegde strafbare feit. De directeur heeft op 10 juli 2023 aan klager te kennen gegeven dat voormelde toestemming is ingetrokken, omdat klager zich niet heeft gehouden aan de gestelde voorwaarden. Volgens de directeur heeft klager geprobeerd de controle op zijn geschreven stukken te omzeilen. De directeur heeft onweersproken gesteld dat een website voor klager lijkt te worden onderhouden, dat klager tegen een ander persoon heeft gezegd dat deze website offline is gegaan en dat klager zijn ouders heeft verzocht om, tegen betaling, de stukken die gepubliceerd stonden op deze website elders te uploaden. Naar het oordeel van de beroepscommissie mocht de directeur hieraan de conclusie verbinden dat klager heeft getracht de controle op zijn geschreven stukken – bestemd voor het grote publiek – te omzeilen. De beroepscommissie acht daarom de beslissing van de directeur om de aan klager verleende toestemming voor contact met de media in te trekken, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk, noch in strijd met de geldende wet- en regelgeving. De beklagrechter heeft dan ook terecht beklag b. ongegrond verklaard. Het beroep van klager zal in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter inzake beklag a. en verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 11 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. S. Woudman-Bijl en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
secretaris voorzitter