Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40595/GA, 7 oktober 2024, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/40595/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    7 oktober 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a.    de maatregelen die hem op 31 oktober 2023 zijn opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen);
b.    het visiteren na geprivilegieerd bezoek als gevolg van een van de GVM-maatregelen inzake beklag a.

De beklagcommissie bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 2 mei 2024 de klachten ongegrond verklaard (VU 2023-1969). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klagers raadsman, mr. T.S. van der Horst, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, een juridisch medewerker en een plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Vught gehoord op de zitting van 16 augustus 2024 in de PI Vught. Als toehoorder was aanwezig mr. S. Jousma, senior secretaris bij de RSJ.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
In de eerste plaats begrijpt klager niet dat de beklagcommissie toestaat dat de directeur geen inzage geeft in de gespreksverslagen en dat er geen voor de directeur nadelige gevolgen worden verbonden aan het niet naleven van de (tussen)beslissing van 8 april 2024. Door het niet willen tonen van de gespreksverslagen krijgt klager de indruk dat de directeur iets te verbergen heeft voor de beklagcommissie, wat past bij zijn standpunt dat de inrichting geen reden(en) heeft om (vermoedens van) voortgezet crimineel handelen vanuit detentie (VCHD) aan te nemen.

De beknopte samenvatting van (kennelijk) één telefoongesprek is volgens klager geen redelijk alternatief voor inzage in de gespreksverslagen. Immers, er blijkt niet dat de samenvatting overeenkomt met het (volledige) telefoongesprek en er ontstaat – aangezien de context ontbreekt – onduidelijkheid over de inhoud van het telefoongesprek. Door het gebruik van termen als ‘derden’ en ‘opdrachten geeft’ ontstaat een troebel beeld, terwijl de gespreksverslagen juist duidelijkheid hadden kunnen bieden over de telefoongesprekken van klager. Daarbij komt dat met het samenvatten van de gespreksverslagen de mogelijkheid van cherry picking ontstaat, waartegen klager zich vervolgens niet anders kan verdedigen dan door te stellen dat (inhoud en context van) het telefoongesprek anders is dan door de directeur geschetst in een beknopte samenvatting. Daarmee staat deze gang van zaken in de weg aan de waarheidsvinding en is sprake van strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.

Daarbij komt dat klager niet begrijpt dat de beklagcommissie de beschikbare informatie en het advies van het Operationeel Overleg (OO) noemt, aangezien deze informatie zich niet bij de voorhanden stukken bevindt. Nu de beklagcommissie niet op de hoogte is van de inhoud van het advies van het OO, kan deze informatie bezwaarlijk worden meegenomen in de beoordeling omtrent de noodzaak voor het handhaven van de toezichtmaatregelen.

Klager verzoekt primair dat de desbetreffende gespreksverslagen alsnog aan het dossier worden toegevoegd. Subsidiair maakt klager geen bezwaar tegen beperkte kennisneming, dat wil zeggen kennisneming door alleen de beroepscommissie, van deze gespreksverslagen.

Vooruitlopend op de beoordeling van dit verzoek stelt klager zich op het standpunt dat niet is gebleken van de noodzaak tot het handhaven van de GVM-maatregelen. De directeur heeft verwezen naar de indicaties die door het Operationeel Overleg (OO) zijn afgegeven, maar niet is gebleken dat de directeur zelf een noodzaak ziet tot het opleggen van de onderhavige GVM-maatregelen. De voorzitter van de beroepscommissie heeft in een zaak van klager al op dit motiveringsgebrek gewezen, namelijk in RSJ 24 september 2021, 21/23268/SGA. Daarnaast is geen sprake van betrouwbare en concrete informatie over een actueel risico op VCHD en liquidatiegevaar. De door de directeur benoemde Meld Misdaad Anoniem (MMA)-melding uit 2018 en de fysieke confrontatie in de PI Alphen aan den Rijn op 13 juli 2022 kunnen – anders dan de directeur kennelijk meent – bezwaarlijk als (voldoende) actueel worden aangemerkt om het handhaven van de maatregelen te rechtvaardigen. Daarmee is niet gebleken van een actueel, concreet risico op liquidatie of bedreiging in detentie. De bestreden beslissing voldoet dan ook niet aan de eisen die de beroepscommissie daaraan stelt, terwijl het handhaven van de toezichtmaatregelen tevens in strijd moet worden geacht met het beginsel van minimale beperkingen als bedoeld in artikel 2, derde lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw).

Daarnaast heeft de directeur onvoldoende gemotiveerd waarom visitatie nodig is na het bezoek van een advocaat. Klager wordt na het advocatenbezoek (ook) gevisiteerd en daardoor komt het aantal visitaties boven de aanvaardbare grens van twee keer per maand. Klager wijst op de uitspraken RSJ 4 januari 2008, 07/24542/GA en RSJ 18 december 2023, 23/37912/SGA.

Klager verzoekt om aan hem een tegemoetkoming toe te kennen.

Standpunt van de directeur
De directeur heeft het verzoek van de beklagcommissie om inzage in de gespreksverslagen niet opgevat als een formele tussenbeslissing. De directeur heeft de gespreksverslagen niet overgelegd, omdat dit nog nooit eerder is gedaan. Bij het OO worden ook geen gespreksverslagen overgelegd.

De directeur heeft een sluitend pakket aan GVM-maatregelen aan klager opgelegd, zodat het contact met de buitenwereld kan worden gecontroleerd. Het rapport van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt (GRIP-rapport) van 4 augustus 2022 ligt aan deze beslissing ten grondslag. De directeur heeft tijdens het OO informatie ten aanzien van klager ingebracht. Het OO heeft een belangenafweging gemaakt en besloten om bepaalde indicaties af te geven. Er wordt dus wel degelijk per zaak gekeken wat er is gebeurd. In dit geval geeft klager een ander opdracht om contact te leggen met een niet-gescreend contact en dat mag niet op grond van de aan hem opgelegde GVM-maatregel. Het gaat om één telefoongesprek. De directeur persisteert verder bij de inhoud van het aanvullend verweerschrift van 11 april 2024.

De directeur heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van beklagonderdeel b., omdat de (schriftelijke) gronden hier niet tegen waren gericht.

 

3. De beoordeling
Ontvankelijkheid beklagonderdeel b.
Op grond van artikel 69, eerste lid, van Pbw kan tegen de uitspraak van de beklagcommissie een beroepschrift worden ingediend dat met redenen omkleed dient te zijn. Het beroepschrift voldoet niet aan die eis. Klagers raadsman is bij e mailbericht van 10 mei 2024 in de gelegenheid gesteld om binnen een daarvoor gegeven termijn de gronden van het beroep alsnog schriftelijk mede te delen. De gronden zijn binnen de gegeven termijn ingediend, maar die gronden zien naar het oordeel van de beroepscommissie alleen op beklagonderdeel a. Nu klager zijn beroepschrift ten aanzien van beklagonderdeel b. niet tijdig van gronden heeft voorzien, zal de beroepscommissie klager in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in zijn beroep.

Beklagonderdeel a.
Klager heeft primair verzocht dat de betreffende gespreksverslagen alsnog aan het dossier worden toegevoegd. Subsidiair heeft klager kenbaar gemaakt geen bezwaar te hebben tegen beperkte kennisneming van deze gespreksverslagen. De beroepscommissie wijst dit verzoek af, omdat klager geen belang (meer) heeft bij dit verzoek gelet op het hiernavolgende oordeel.

Voorop gesteld wordt dat de directeur een discretionaire bevoegdheid heeft bij het opleggen van toezichtmaatregelen aan gedetineerden die op de GVM-lijst zijn geplaatst. De directeur kan deze maatregelen opleggen als dit noodzakelijk is in verband met de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting. Bij het opleggen van toezichtmaatregelen geldt – volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie – het volgende:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van de gedetineerde op de GVM-lijst.

Verder wordt vooropgesteld dat naarmate de toezichtmaatregelen langer duren, klagers belangen zwaarder gaan wegen bij de benodigde belangenafweging en dat de noodzaak tot voortzetting van de maatregelen met voldoende argumenten en relevante feiten en omstandigheden dient te worden onderbouwd en aannemelijk te zijn geworden (vergelijk RSJ 15 september 2022, 21/21671/GA en RSJ 1 juli 2021, R-20/7347/GA).

In dit geval heeft de directeur de beslissing van 31 oktober 2023 gebaseerd op aan haar verstrekte informatie vanuit het OO, het GRIP-rapport van 4 augustus 2022 en informatie vanuit andere inrichtingen waar klager was gedetineerd, waaronder informatie over een incident tijdens klagers verblijf in de PI Alphen te Alphen aan den Rijn in juli 2022. Eerder heeft de beroepscommissie geoordeeld dat deze informatie, in samenhang bezien met ambtshalve bekende informatie over het verblijf in de PI Sittard (van 14 februari 2022 tot      26 april 2022), in redelijkheid kon worden aangemerkt als voldoende actueel, betrouwbaar en concreet en vormde deze informatie destijds voldoende onderbouwing voor de opgelegde GVM-maatregelen van 22 september 2022 (zie RSJ 27 oktober 2023, 23/32974/GA). De directeur heeft dezelfde motivering aan de beslissing van 31 oktober 2023 – ruim een jaar later – ten grondslag gelegd en daaraan toegevoegd dat uit enkele afgeluisterde telefoongesprekken het vermoeden van VCHD volgt. Om te kunnen beoordelen of de (GRIP-)informatie nog steeds voldoende actueel, betrouwbaar en concreet is om de GVM-maatregelen te kunnen rechtvaardigen, is de informatie uit de afgeluisterde telefoongesprekken in het bijzonder van belang. De beroepscommissie overweegt hierover als volgt.

Blijkens de schriftelijke mededeling van de beslissing heeft klager in de periode dat hij in de PI Vught is geplaatst (vanaf 7 september 2023), enkele telefoongesprekken gevoerd waaruit volgt dat hij mensen berichten laat plaatsen op sociale media om online zaken bij te houden. In beklag is verzocht om inzage in die gespreksverslagen. De directeur heeft dit verzoek geweigerd, maar heeft in het aanvullend verweerschrift van 11 april 2024 een samenvatting van de desbetreffende gespreksverslagen gegeven. De directeur heeft in het aanvullend verweerschrift aangegeven dat het gaat om een telefoongesprek dat klager op 24 september 2023 heeft gevoerd. Kort samengevat valt uit dit telefoongesprek op te maken dat klager een ander persoon opdrachten geeft om namens hem contact op te nemen met derden en dat klager via diezelfde persoon opdrachten aan derden geeft om geldbedragen over te maken. Het gaat niet alleen om geldbedragen die voor klager zelf bedoeld zijn, maar ook om geldbedragen die naar derden overgemaakt moesten worden, aldus de directeur. 

Het is de beroepscommissie onvoldoende duidelijk hoe de informatie uit dit aanvullend verweerschrift zich verhoudt tot de schriftelijke mededeling van de beslissing. Niet alleen is het aantal telefoongesprekken (van enkele naar één) veranderd, maar de inhoud van het verwijt is ook niet meer hetzelfde. Waar eerst de focus lag op het plaatsen van berichten op sociale media en het bijhouden van online zaken, gaat het in het aanvullend verweerschrift om het leggen van contact met derden, al dan niet met het doel om geldtransacties te bewerkstelligen. In het aanvullend verweerschrift wordt met geen woord gerept over het gebruik van sociale media en wordt er geen uitleg gegeven over de vraag hoe het laten uitvoeren van geldtransacties zich verhoudt tot de eerder benoemde online zaken. 
De beroepscommissie heeft op de zitting nadrukkelijk aan de directeur gevraagd om dit punt op te helderen. Dit is van belang omdat de schriftelijke mededeling een weergave bevat van de redenen waarom destijds GVM-maatregelen aan klager zijn opgelegd en in zoverre de grondslag vormt voor de beslissing. De directeur persisteert echter bij wat is opgenomen in het aanvullend verweerschrift en maakt niet duidelijk waarom het aanvullend verweerschrift in lijn met de schriftelijke mededeling van de beslissing moet worden gezien. Zonder nadere toelichting is naar het oordeel van de beroepscommissie niet begrijpelijk welke informatie aan de oplegging van de GVM-maatregelen ten grondslag heeft gelegen en waarom deze informatie maakt dat oplegging van deze GVM-maatregelen op 31 oktober 2023 (nog steeds) noodzakelijk was. Gezien dit motiveringsgebrek zal de beroepscommissie het beroep dan ook in zoverre gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag in zoverre alsnog gegrond verklaren. Zij acht termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van €15,-.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager inzake beklagonderdeel b. niet-ontvankelijk in zijn beroep.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklagonderdeel a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming toe van €15,-.


Deze uitspraak is op 7 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. D.R. Sonneveldt, voorzitter, mr. S. Woudman-Bijl en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven