Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2991/GV, 12 december 2008, beroep
Uitspraakdatum:12-12-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2991/GV

betreft: [klager] datum: 12 december 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. B.M.A. Jegers, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 17 november 2008 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman mr. B.M.A. Jegers om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De afwijzing is te summier gemotiveerd. De medische dienst stelt dat de medisch inhoudelijke gronden niet toereikend zouden zijn, maar de vraag is waarop dat is gebaseerd. Klager dient immers
maar liefst drie ingrijpende operaties te ondergaan. Hij lijdt aan een ernstige aandoening waarbij zijn ademhaling ’s nachts stopt, hetgeen bevestigd kan worden door [dr. A] van het ziekenhuis te Sittard. Tevens kan informatie worden opgevraagd bij
[dr.
B] plastisch chirurg, [dr. C en D] van het AZH te Maastricht en [drs. E] van de Kempenhaegekliniek te Heeze. Klager is van mening dat hij ernstige risico’s loopt maar door de inrichting niet serieus wordt genomen. Indien de medische dienst meent dat er
geen medische noodzaak is dan zal deze dienst gemotiveerd moeten aangeven waarom zij deze mening is toegedaan. Hierbij zal ingegaan moeten worden op de respectievelijke operaties die klager moet ondergaan alsmede op de vraag waarom klager niet beschikt
over een CPAP-apparaat. Indien klager dit apparaat niet gebruikt, is het gevaar op een hartstilstand aanwezig. Klager beschikt thuis wel over een CPAP-apparaat.
De tweede grondslag van het verzoek tot strafonderbreking is het feit dat klagers tienjarige geestelijk gehandicapte dochter en klager zelf ten gevolge van zijn detentie in psychische nood verkeren. Ten onrechte stelt de medisch adviseur dat het feit
dat klager zijn dochter wil zien een sociaal probleem zou zijn. Het gaat om de psychische gesteldheid van klagers dochter en van klager. Klager voert hierover zelfs gesprekken met de inrichtingspsycholoog. Nadere informatie kan worden gevraagd aan de
inrichtingspsycholoog.
Klager verzoekt om een strafonderbreking van drie maanden zodat hij zijn dochter kan bezoeken, geruststellen en haar voorbereiden op het restant van de straf dat hij later nog moet uitzitten.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft om strafonderbreking verzocht omdat zijn tienjarige dochter erg te lijden heeft onder zijn detentie en hij haar wil bezoeken, geruststellen en voorbereiden op het restant van zijn detentie. Voorts is hij bang dat zijn dochter een trauma
oploopt en klager meent dat hij gezien zijn eigen medische gesteldheid in de gevangenis onaanvaardbare risico’s loopt.
Ten aanzien van beide zaken zijn geen onderliggende stukken overgelegd. Klager is wel gevraagd om die stukken te overleggen, maar heeft dit niet gedaan. Het bureau medische advisering (BIMA) van het ministerie van justitie is met betrekking tot de
medische gesteldheid van de dochter om advies gevraagd. Het BIMA heeft aangegeven dat er geen medische indicatie voor strafonderbreking bestaat en dat het een sociaal probleem betreft. De medische dienst heeft het BIMA laten weten dat de medische
dienst
klagers medische problemen onder controle heeft en dat klager alle benodigde zorg in de inrichting ontvangt. De medische dienst beschrijft de zaak op dezelfde manier in het inrichtingsadvies. Het BIMA en de inrichting hebben beide negatief geadviseerd
terzake van verlofverlening.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis/ISD De Geerhorst heeft, gelet op de adviezen van de medische dienst en het BIMA, negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.
De medisch adviseur van het BIMA heeft negatief geadviseerd terzake van de verlofaanvraag.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek, wegens oplichting. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 17 juni 2009. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van 250 dagen in verband met een
schadevergoedingsmaatregel en 12 dagen vervangende hechtenis en 37 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.

Op grond van artikel 34 van de regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling) kan strafonderbreking worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer dat
niet
kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.
Op grond van artikel 36 juncto artikel 23 van de Regeling kan strafonderbreking eveneens worden verleend voor een bezoek aan een in ernstige psychische nood verkerend kind.
Door klager zijn als redenen voor zijn verzoek om strafonderbreking opgegeven dat hij aan een ernstige aandoening lijdt en dat zijn dochter in ernstige psychische nood verkeert. Klager heeft voor wat betreft zijn eigen aandoening een aantal
specialisten genoemd, bij wie informatie ingewonnen zou kunnen worden en zelf geen medische verklaring(en) bijgevoegd en heeft voor wat betreft het gestelde omtrent zijn dochter het verzoek ook niet nader onderbouwd. De beroepscommissie stelt voorop
dat het, gelet op het bepaalde in artikel 22, tweede lid, van de Regeling, aan klager is om zijn verzoek met (een) medische verklaring(en) te onderbouwen. De medisch adviseur heeft het door klager gestelde omtrent zijn dochter en zijn eigen gezondheid
nader onderzocht en heeft aan de hand van de ingewonnen inlichtingen geen medische noodzaak gezien om het verzoek in te willigen.
De beroepscommissie is, gelet op het bovenstaande, van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op12 december 2008.

secretaris voorzitter

Naar boven