Nummer 24/41508/GV
Betreft klager
Datum 23 september 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
klager (hierna: klager)
1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 juni 2024 klagers verzoek om strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) afgewezen.
Klagers raadsvrouw, mr. S.R. den Toonder, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klager is sinds 12 mei 2023 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van een jaar en acht maanden met aftrek, wegens oplichting en witwassen. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 14 december 2024. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking was 18 februari 2024.
Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling volgt dat redenen kunnen bestaan die zich tegen het verlenen van strafonderbreking kunnen verzetten. Daarbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan de belangen van slachtoffers en de mate waarin de rechtsorde door het door de vreemdeling gepleegde delict was geschokt (Stcrt. 2012, 7141).
Het Internationaal Rechtshulp Centrum heeft op 28 februari 2024 aangegeven dat er een rechtshulpverzoek was ontvangen vanuit Ierland om klager te horen. Dit verhoor heeft in april 2024 plaatsgevonden. In juni 2024 hebben de Ierse (justitiële) autoriteiten aangegeven de zaak de hoogste prioriteit te geven om zo spoedig mogelijk een overleveringsverzoek te realiseren. Hoewel op dit moment nog niet vaststaat dat en op welk moment klager overgeleverd zal worden aan Ierland, is de beroepscommissie, gelet op de inlichtingen van de Ierse autoriteiten, van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat van een dergelijk verzoek (op korte termijn) sprake zal zijn.
In zijn algemeenheid acht de beroepscommissie het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling niet onredelijk, indien daaropvolgend overlevering of uitlevering van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland aan een buitenlandse justitiële autoriteit zal plaatsvinden. Wel dient voldoende vast te staan dat de strafonderbreking en de overlevering of uitlevering elkaar niet doorkruisen en dat beide kunnen worden gerealiseerd conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving.
Naar het oordeel van de beroepscommissie is in klagers geval echter voldoende aannemelijk dat de (mogelijke) uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) in het geding zou kunnen komen indien aan hem strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling zou worden verleend. Uit de stukken volgt dat de (Nederlandse) politie heeft aangegeven dat het klager is gelukt om zich twee jaar lang onder de radar te begeven, tot het moment dat hij uiteindelijk op 25 april 2023 in het buitenland is aangehouden. De politie vreest dan ook dat klager opnieuw onvindbaar zal zijn, wanneer aan hem strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling wordt verleend.
Klager ontkent in beroep dat hij twee jaar lang onder de radar is gebleven en dat hij niet in het buitenland is aangehouden, maar zichzelf in Nederland heeft gemeld op een politiebureau. Klager heeft deze stelling niet onderbouwd, terwijl deze haaks staat op de stellige informatie van de politie. Tegen deze achtergrond heeft verweerder, op dit moment, in redelijkheid het belang van de tenuitvoerlegging van het EAB zwaarder kunnen laten wegen dan klagers persoonlijke belang bij het verlenen van strafonderbreking.
Voor zover klager nog stelt dat er zich ten aanzien van de overlevering vanuit Nederland een weigeringsgrond in de zin van artikel 9 van de Overleveringswet zou voordoen, zodat het EAB niet ten uitvoer zou kunnen worden gelegd, overweegt de beroepscommissie dat deze kwestie niet ter beoordeling ligt van de beroepscommissie.
Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, is het risico dat het verlenen van strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling de overlevering zal doorkruisen te groot. De bestreden beslissing kan dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 23 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. dr. A. Pahladsingh en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter