Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38820/GM, 9 september 2024, beroep
Uitspraakdatum:09-09-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/38820/GM
    
            
Betreft    [klager]
Datum    9 september 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager).

 

1. De procedure
Klagers raadsman, mr. H.M.W. Daamen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingstandarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Sittard (hierna: de inrichtingstandarts). Klager beklaagt zich erover dat aan hem geen adequate tandheelkundige zorg is geboden.

De tandheelkundig adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.

De beroepscommissie heeft klager en zijn raadsman gehoord op de digitale zitting van 2 juli 2024. De inrichtingsarts en het hoofd zorg hebben zich per e-mail afgemeld. 
Drs. M.I. van den Baar-Vroon, lid van de Afdeling rechtspraak van de RSJ, was als toehoorder aanwezig. 
Na sluiting van de zitting heeft de medische dienst van de PI op verzoek van de beroepscommissie een e-mailbericht van 23 oktober 2023 van het Centrum Bijzondere Tandheelkunde van het Maastricht UMC+ (hierna: het CBT) aan de Dienst Justitiële Inrichtingen overgelegd. Het e-mailbericht is op 8 juli 2024 naar partijen gestuurd en zij zijn in de gelegenheid gesteld daarop binnen een week schriftelijk te reageren. De schriftelijke reactie van de raadsman is op 15 juli 2024 ontvangen. Van de inrichtingstandarts is geen reactie ontvangen. 

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De inrichtingstandarts heeft na verwijdering van de resterende tanden en kiezen nog altijd niet ervoor gezorgd dat klager implantaten krijgt in plaats van een prothese (kunstgebit). Op die manier is klager geen adequate tandheelkundige zorg geboden.
De bemiddelingsbrief komt erop neer dat klager ‘gewoon’ moet wennen aan zijn kunstgebitten in zijn boven- en onderkaak, wat wel een jaar kan duren. De kaakchirurg heeft echter gezegd dat de kaken van klager ongeschikt zijn voor een kunstgebit en dat implantaten de enige passende oplossing zijn. De kaakchirurg heeft (voor het eerst) röntgenfoto’s van het gebit gemaakt en daarop gezien dat klagers kaken te klein zijn voor een prothese en dat er bij het verwijderen van de tanden en kiezen iets te veel kaak is verwijderd. Dat verklaart ook de kokhalsreflex.
Volgens de kaakchirurg zou een kunstgebit te veel speling blijven geven en zal het dus niet goed genoeg vast blijven zitten. Het is dus niet een kwestie van wennen. De kaakchirurg verwees klager naar een implantaatspecialist in Maastricht. Van die verwijzing is geen werk gemaakt. Men heeft klager ook verteld dat een implantaat niet wordt vergoed. Dat roept bij klager de vraag op of de werkelijke reden om hem geen implantaten te geven medisch of financieel van aard is. Nadien heeft ook de inrichtingstandarts nog gezegd dat klager implantaten nodig heeft.
Het CBT heeft klager niet zelf gezien of gesproken. De informatie van het CBT geeft steun aan het standpunt dat de communicatie tussen de drie betrokken partijen (de kaakchirurg, de inrichtingstandarts en het CBT) onvoldoende was. 
Nog altijd ervaart klager te veel speling, met name in het ondergebit. Het gebruik van kleefpasta helpt niet. Met het bovengebit kan klager na enige aanpassingen inmiddels redelijk uit de voeten, maar om te kunnen kauwen zijn beide kaken nodig. Klager doet zijn ondergebit niet in vanwege de kokhalsreflex en eet dan ook nog altijd zacht gemaakt eten (met name noedels). 
Over de omstandigheid dat klager geen gemalen voeding en evenmin een blender krijgt, loopt overigens een ander beroep bij de RSJ onder nummer 23/37653/GA. Klager verzoekt om een compensatie van €175,- (voor het gegeven dat hij ruim zes maanden lang alleen gemalen voedsel heeft kunnen eten).

Standpunt van de inrichtingstandarts
Klager heeft binnen de PI Sittard alle benodigde tandheelkundige zorg kunnen krijgen. Klager heeft last van de kokhalsreflex wanneer hij zijn kunstgebit draagt. Klager heeft steeds opnieuw hierover uitleg gekregen en telkens is geprobeerd hem te motiveren om zoveel mogelijk zijn kunstgebit te dragen. Omdat klager zijn kunstgebit niet wilde dragen, zijn de problemen niet verdwenen. Daarom is klager naar de Mondziekten, Kaak- en Aangezichtschirurgie (MKA) verwezen. Klager is vervolgens doorverwezen naar het CBT. De specialist van het CBT heeft zijn advies gemaild. Omdat de klachten - extreme kokhalsreflex - voorbij waren, klager zijn kunstgebit gewoon weer kon dragen en er al een advies was van het CBT, was een bezoek aan het CBT uiteindelijk niet nodig. Het is heel normaal dat een patiënt veel tijd nodig heeft om met een gebitsprothese te leren functioneren. De door klager genoemde klachten met het kunstgebit heeft bijna iedereen met een kunstgebit. Klager heeft net als alle andere dragers van een kunstgebit tijd nodig om aan het kunstgebit te wennen en het te gebruiken.

 

3. De beoordeling
Uit de tandartskaart, de overige stukken in het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt dat de inrichtingstandarts op 23 mei 2023 klagers (resterende) tanden en kiezen heeft getrokken en dat een volledige noodprothese in de onder- en bovenkaak van klager is geplaatst. Klager ondervond onder andere door kokhalsneigingen problemen bij het dragen van de prothese, waardoor hij de prothese niet in kon houden. Klager is meerdere keren terug geweest bij de inrichtingstandarts en hij is gezien door de kaakchirurg. De prothese is regelmatig gerebased. Met name in zijn onderkaak ervaart klager nog problemen, reden waarom hij alleen de prothese in zijn bovenkaak draagt. 

De beroepscommissie is van oordeel dat de in geding zijnde behandeling van de inrichtingstandarts zeker niet ongebruikelijk is en dat de inrichtingstandarts deze zorgvuldig heeft uitgevoerd. Klager heeft zijn klacht een half jaar na de extracties en de eerste gebitsprothese ingediend (op 9 november 2023). Normaal gesproken heeft een patiënt echter een jaar nodig om met een gebitsprothese te leren functioneren en wordt pas dan eventueel een nieuwe prothese geplaatst. Dit wordt bevestigd door het bericht van het CBT. Bovendien is het volgens het CBT twijfelachtig of implantaten in dit geval wel zijn geïndiceerd. 

Het kan voorkomen dat een prothese ook na verscheidene aanpassingen en nadat het tandvlees is hersteld, niet geschikt is voor de kaak van een patiënt. Dan valt te overwegen of implantaten een optie zijn om de klachten te verhelpen. In dit geval was deze optie op het moment van het indienen van de klacht echter nog niet aan de orde, omdat er pas een half jaar was verstreken na de extracties en het hersteltraject nog niet was afgerond. Daarom was het toen ook niet onzorgvuldig om klager nog niet door te verwijzen naar het CBT voor het beantwoorden van de vraag of implantaten een mogelijke oplossing voor de problemen zouden kunnen zijn. 

Er is geen reden voor het oordeel dat de inrichtingstandarts is tekortgeschoten in de geboden tandheelkundige zorg. Bij aanhoudende klachten wordt klager in overweging gegeven nader met de inrichtingstandarts te overleggen wat de eventuele verdere mogelijkheden zijn. 

Het handelen van de inrichtingstandarts kan niet worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.


Deze uitspraak is op 9 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. B.A. Geurts en drs. P. Schouten, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven