Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/42844/SGA, 4 september 2024, schorsing
Uitspraakdatum:04-09-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer    24/42844/SGA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    4 september 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
Verzoeker is geplaatst in het plusprogramma. De directeur van de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden (hierna: de directeur) heeft op 22 augustus 2024 beslist om verzoeker te degraderen naar het basisprogramma, voor een periode van twaalf weken.

Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van de mededeling van de secretaris van de beklagcommissie dat het schorsingsverzoek zal worden ingeschreven als klaagschrift en van de nadere toelichting van verzoekers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, van 28 augustus 2024.

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval. De voorzitter overweegt daartoe als volgt.

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. 

Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ‘ongewenst’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat hij niet meewerkt aan het opstellen van een relevant Detentie- en Re-integratieplan (D&R-plan), omdat plannen en/of acties om afstand te nemen van het crimineel milieu ontbreken. Vanwege diverse documentatie rondom verzoekers strafproces en recente ontwikkelingen daaromtrent acht de directeur aannemelijk dat zijn betrokkenheid binnen een crimineel samenwerkingsverband nog altijd actueel is. Als verzoeker extra vrijheden zou verwerven via deelname aan het plusprogramma betekent dit dat de veiligheid van de samenleving in het geding komt. Daarnaast is in de beslissing benoemd dat de door verzoeker gestelde re-integratiedoelen en/of concrete acties – waarmee sprake zou zijn van herstelgericht werken – zich niet verhouden tot de voor hem geldende risico’s. Dit leidt tot een onvoldoende mate van gewenste inspanning van verzoeker om te komen tot een succesvolle re-integratie. 

De voorzitter overweegt dat in de beslissing omstandigheden worden genoemd die – zoals verzoeker ook heeft aangevoerd – geen of weinig verband houden met zijn eigen gedrag, maar met externe omstandigheden die maken dat de directeur risico’s ziet rondom verzoekers plaatsing in het plusprogramma. Anders dan de directeur stelt, is de voorzitter echter onvoldoende aannemelijk geworden dat verzoeker met zijn gedrag heeft laten zien onvoldoende verantwoordelijkheid te nemen voor zijn re-integratie. Verzoekers D&R-plan waarnaar de directeur verwijst, biedt hiervoor ook onvoldoende aanknopingspunten. Daarbij komt nog dat niet of onvoldoende gebleken is dat nu sprake is van nieuwe of andere omstandigheden dan waarvan sprake was ten tijde van de plaatsing van verzoeker in het plusprogramma, zodat onduidelijk is waarom deze nu aan het voortduren van zijn plaatsing in het plusprogramma in de weg zouden staan.

Gelet op het voorgaande moet de bestreden degradatiebeslissing naar het oordeel van de voorzitter als zodanig onredelijk en onbillijk worden aangemerkt dat deze voor schorsing in aanmerking komt. De voorzitter zal het verzoek daarom toewijzen. 

De voorzitter merkt ten overvloede nog op dat de directeur verwijst naar een ‘handleiding toetsingskader promoveren en degraderen’ die niet bij de stukken is gevoegd en – zo is de voorzitter gebleken – afkomstig is uit 2013 toen een ander systeem voor promoveren en degraderen gold. 

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

 


Deze uitspraak is op 4 september 2024 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

 

 

Naar boven