Nummer 24/42841/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 2 september 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker) 24/42841/SGA
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Leeuwarden (hierna: de directeur) heeft op
16 augustus 2024 aan verzoeker maatregelen opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).
Verzoeker vraagt om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (beklagkenmerk LW 2024 - 613) en van de nadere toelichtingen van verzoekers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, van 28 en 29 augustus 2024.
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De voorzitter overweegt dat ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen het volgende geldt:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst.
Uit de stukken volgt dat verzoeker op de GVM-lijst is geplaatst met een hoog risicoprofiel. De directeur acht het opleggen van de bestreden toezichtmaatregelen noodzakelijk vanwege informatie van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt waaruit een ontvluchtings- en liquidatiegevaar volgt. De directeur stelt op grond van deze informatie een eigen weging te hebben gemaakt.
Naar het oordeel van de voorzitter is echter onvoldoende gebleken dat de directeur een belangenafweging heeft gemaakt. In de beslissing wordt genoemd dat op – zo begrijpt de voorzitter – 16 augustus 2024 een hoorgesprek heeft plaatsgevonden en dat verzoeker daarin is geïnformeerd over de oplegging van de bestreden toezichtmaatregelen. Niet wordt genoemd wat in dat hoorgesprek is besproken, of verzoeker zijn (persoonlijke) belangen kenbaar heeft kunnen maken en – indien dat wel het geval is – hoe de directeur die belangen heeft afgewogen tegen het belang om verzoeker (opnieuw) toezichtmaatregelen op te leggen. Uit de beslissing en de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek volgt anderszins ook niet of en in hoeverre verzoekers belangen zijn meegenomen bij het nemen van die beslissing.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de voorzitter sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van de bestreden beslissing. Om die reden zal de voorzitter het verzoek toewijzen en de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing schorsen met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 2 september 2024 gedaan door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter