Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/1909/GM, 28 november 2008, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/1909/GM

betreft: [klager] datum: 28 november 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. G.V. van der Bom, advocaat te ‘s-Gravenhage, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring/ISD (h.v.b./ISD)Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 30 juli 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager [...], hoofd van de medische dienst van voormeld h.v.b./ISD en [...], verpleegkundige bij voormelde medische dienst.

Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt. Klagers raadsman, mr. G.V. van der Bom, is niet ter zitting van de beroepscommissie verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 20 juni 2008, betreft medisch onzorgvuldig handelen tijdens de herstelperiode na een honger- en dorststaking.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is de klacht als volgt toegelicht. De medische adviseur heeft onvoldoende bemiddeld. Weliswaar constateert zij dat de begeleiding in h.v.b./ISD Rotterdam wat beter had gekund, maar daar blijft het dan bij. De medisch adviseur
heeft
verder een aantal van de klachten buiten beschouwing gelaten. Het beklag is gericht op het medisch handelen na het beëindigen van de hongerstaking. Toen klagers overplaatsing naar Rotterdam aan de orde was, was klager nog niet hersteld van de gevolgen
van de hongerstaking. Het ontslag is volgens klager veel te snel geweest. Klager verwijst daartoe naar hetgeen in de literatuur van het Johannes Wierhuis daaromtrent staat vermeld. Ten aanzien van het handelen van de medische dienst bij h.v.b./ISD
Rotterdam geldt dat er – aldus de medisch adviseur – geen protocol bestaat voor het handelen na een beëindiging van een hongerstaking. De medische dienst heeft toen enkel vitamines en bijvoeding verstrekt, verder is de nabehandeling niet gegaan. Dit
terwijl uit de literatuur naar voren komt dat na een hongerstaking als die van klager een langdurige periode van professionele begeleiding (medisch en psychisch) vereist is. Door dit niet aan te bieden is de medische dienst ernstig in gebreke gebleven.
De medisch adviseur heeft geen aandacht besteed aan de door klager opgevoerde klachten waarvoor hij niet door de medische dienst in behandeld. Zo zijn er de klachten over het verminderde geheugen, gas- en luchtbellen in zijn ogen, een slecht gebit (de
wens voor een prothese) en een slecht werkende darmflora. Klager is van mening dat zijn klachten daarover niet serieus worden genomen.

Namens de inrichtingsarts is het volgende standpunt ingenomen.
Klager werd na een honger- en dorststaking vanuit het Penitentiair ziekenhuis (Penziekenhuis) overgeplaatst naar het h.v.b./ISD Rotterdam. Bij binnenkomst is hij bij de medische dienst gewogen. Naar aanleiding van de vanuit het Penziekenhuis verstrekte
gegevens is besloten klager bijvoeding te verstrekken. Deze bijvoeding bestond uit Nutrilon en yoghurt. Gedurende enkele maanden heeft klager toen onbeperkt melk en yoghurt verstrekt gekregen. In die periode is hij ook frequent gecontroleerd door de
verpleegkundige en de inrichtingsarts. Toen klager weer op een normaal gewicht kwam, is besloten om met de verstrekking van de bijvoeding te stoppen. Klager is vervolgens voor een aantal andere klachten gezien door de inrichtingsartsen. Omdat het
moeizaam ging met de communicatie tussen klager en de artsen, wilde klager uiteindelijk niet meer met de inrichtingsartsen spreken. Bij binnenkomst in het h.v.b. is er een uitgebreid bloedonderzoek aangevraagd. Daaruit kwamen geen bijzondere uitslagen
naar voren. Ook is er toen een BMI-meting uitgevoerd. Op grond van de laboratoriumuitslagen zijn bij klager geen afwijkingen gevonden. Klager wilde in het h.v.b. steeds medische behandelingen afdwingen. Hij had voor de medische dienst steeds een lange
wensenlijst. Hij heeft overigens nooit gevraagd om een consult door een psychiater of psycholoog. Klager is vanuit het Penziekenhuis in gezonde toestand afgeleverd bij het h.v.b. In het medisch basisdossier (microhis) staan geen aangetroffen
bloedwaarden. Die staan vermeld in de zogenaamde Duwar-lijst. Na binnenkomst in het h.v.b., is klager op 22 april 2008 voor het eerst gezien door de inrichtingsarts. Vervolgens is hij ook op 6 mei 2008 bezocht door de inrichtingsarts. Vanuit het
Penziekenhuis waren er overigens geen specificatie behandelinstructies, klager had toen al weer een normaal eetpatroon.

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt allereerst vast dat de klacht gericht is tegen het handelen van de inrichtingsarts en/of de medische dienst bij het h.v.b./ISD Rotterdam, nadat klager – die in verband met een honger- en dorststaking was opgenomen in het
Penziekenhuis – vanuit het Penziekenhuis was overgeplaatst naar het h.v.b./ISD Rotterdam.
Voldoende aannemelijk is geworden dat bij die overplaatsing vanuit het Penziekenhuis ook een overdracht van de medische gegevens heeft plaatsgevonden en dat vanuit dat Penziekenhuis is aangegeven waar de medische dienst van het h.v.b./ISD ten aanzien
van klager in het bijzonder rekening mee diende te houden.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en uit het medisch dossier van klager wordt niet aannemelijk geacht dat de inrichtingsarts en/of de medische dienst op voorhand er vanuit hadden moeten gaan dat er ten aanzien van klager medische of
psychische problemen te verwachten vielen. Wel wordt aannemelijk geacht dat de inrichtingsarts en de medische dienst klager vervolgens tijdens de eerste maanden van het verblijf in Rotterdam hebben ‘gemonitord’ op de eventuele gevolgen van de honger-
en dorststaking.
De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve ongegrond
worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode – Zwart en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 november 2008

secretaris voorzitter

Naar boven