Nummer 24/42735/SGA
Betreft [verzoeker]
Datum 26 augustus 2024
Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van
[verzoeker] (hierna: verzoeker)
1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting Krimpen aan den IJssel (hierna: de directeur) heeft op 16 augustus 2024 aan verzoeker maatregelen opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).
Verzoekers raadsvrouw, mr. T. Šandrk, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (beklagkenmerk IJ-2024-1089).
2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.
De voorzitter overweegt dat ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen het volgende geldt:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen;
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst.
Uit de stukken volgt dat verzoeker vanwege de vrijspraak in zijn strafzaak op 10 juli 2024 en 14 augustus 2024 is besproken in het Operationeel Overleg (OO). Daarin zijn de maatregelen geëvalueerd die hem eerder waren opgelegd vanwege zijn GVM-status. De indicaties die hieraan ten grondslag lagen, zijn ontvluchting en/of bevrijding van buitenaf, vermoedens van voortgezet crimineel handelen in detentie en risico op liquidatie of bedreiging in detentie van of door de gedetineerde. Het OO heeft overwogen dat het feit dat verzoeker in strafrechtelijke zin niets wordt verweten, niet per definitie inhoudt dat het vonnis geen aanknopingspunten biedt om risico’s rond verzoekers persoon binnen detentie te kunnen vaststellen waarover de Dienst Justitiële Inrichtingen zich een oordeel moet geven voor de monitoring van verzoekers gedrag. Deze risico’s zijn als onverminderd hoog ingeschat, mede op basis van gemonitorde actuele gedragingen van verzoeker. Een aantal daarvan hebben geleid tot het opleggen van disciplinaire straffen. De directeur verwijst naar een incident waarbij verzoeker escalerend gedrag heeft vertoond tegenover een medegedetineerde, door over en weer te duwen en trekken. Een ander incident ziet op het niet meewerken aan een urinecontrole, waarbij verzoeker de urinebuisjes in zijn zak heeft gestopt en weigerde terug te geven. Gelet hierop acht de directeur het (nog steeds) noodzakelijk verzoeker te monitoren. De directeur wil de inrichting, het personeel en de medegedetineerde beschermen tegen een ontvluchtingspoging en liquidatiegevaar en ervoor zorgen dat verzoeker geen kans krijgt opnieuw voortgezet crimineel handelen te bedrijven.
Gelet op dat wat uit de stukken naar voren komt, is de noodzaak van de bestreden beslissing naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende gemotiveerd. In de beslissing worden, zoals hiervoor is besproken, twee incidenten genoemd waarvoor verzoeker disciplinair is bestraft. De genoemde incidenten zijn naar het oordeel van de voorzitter niet ernstig genoeg om de beslissing mede op te baseren. Daarnaast is in de beslissing geen ander gedrag van verzoeker genoemd waarop de beslissing is gebaseerd. Verder is verzoeker vrijgesproken van de ontvluchtingspoging en voorbereidingshandelingen voor onder meer moord en doodslag en uit de stukken volgt niet welke aanknopingspunten (in het vonnis) bestaan om nog altijd risico’s hieromtrent aan te nemen. Nu de beslissing naar het oordeel van de voorzitter een motiveringsgebrek kent, wordt de beslissing als zodanig onredelijk en onbillijk aangemerkt dat het verzoek zal worden toegewezen.
3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.
Deze uitspraak is op 26 augustus 2024 gedaan door mr. D. Riani el Achhab, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
secretaris voorzitter