Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/42680/SGA, 23 augustus 2024, schorsing
Uitspraakdatum:23-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/42680/SGA
    
            
Betreft    [verzoeker]
Datum    23 augustus 2024


Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van

[verzoeker] (hierna: verzoeker)

 

1. De procedure
De directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein (hierna: de directeur) heeft op 
20 augustus 2024 aan verzoeker maatregelen opgelegd vanwege zijn status als gedetineerde met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-maatregelen).

Verzoekers raadsman, mr. T.S. van der Horst, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek, van het klaagschrift (beklagkenmerk NM2024-911) en van de nadere toelichting van de raadsman van 22 augustus 2024.

 

2. De beoordeling
De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval.

Namens verzoeker is aangevoerd dat niet begrijpelijk is waarom plotseling (kennelijk) een actueel gevaar van ontvluchting en/of bevrijding wordt aangenomen en wat de relatie is tussen het vermeende crimineel samenwerkingsverband en gestelde vluchtrisico. Mede daarom is niet begrijpelijk waarom dat gevaar het opleggen van de toezichtmaatregelen noodzakelijk maakt. Verzoeker wordt door het Openbaar Ministerie niet verdacht van deelname aan een criminele organisatie. Dat plotseling, zonder het benoemen van actuele en concrete informatie, wordt gesuggereerd dat sprake is van een crimineel samenwerkingsverband en dat – enkel op grond daarvan – plotseling een (ver)hoog(d) vluchtrisico wordt aangenomen waarvoor het opleggen van toezichtmaatregelen noodzakelijk is, kan het opleggen van de verstrekkende toezichtmaatregelen niet rechtvaardigen, aldus verzoekers raadsman. 

De voorzitter overweegt dat ten aanzien van het opleggen van toezichtmaatregelen het volgende geldt:
a. er moet sprake zijn van een noodzaak voor het opleggen van de onderhavige toezichtmaatregelen; 
b. de directeur dient de gedetineerde voorafgaand aan de beslissing te horen;
c. de directeur dient een eigen belangenafweging te maken en kan zijn beslissing niet slechts baseren op de plaats en status van verzoeker op de GVM-lijst.

Uit de stukken, waaronder een rapportage van het Gedetineerden Recherche Informatiepunt en de schriftelijke beslissing, volgt dat op 14 augustus 2024 in het Operationeel Overleg (OO) is vastgesteld dat ten aanzien van verzoeker sprake is van een risico op ontvluchting en bevrijding van buitenaf wegens zijn vermoedelijke lidmaatschap aan een crimineel samenwerkingsverband. Op grond daarvan is hij met een hoog risicoprofiel op de GVM-lijst geplaatst. De directeur heeft verzoeker hierover op 20 augustus 2024 gesproken, waarbij het voorgaande is uitgelegd. Ook is medegedeeld dat hij wordt overgeplaatst naar een andere inrichting die plaats heeft voor gedetineerden met een hoog GVM-risicoprofiel. In de PI Nieuwegein kunnen alleen gedetineerden met een verhoogd risicoprofiel worden geplaatst. 

In de reactie op het schorsingsverzoek heeft de directeur gesteld dat de plaatsing van verzoeker op de GVM-lijst geen beslissing van de directeur betreft, in tegenstelling tot de oplegging van de toezichtmaatregelen. Bij die oplegging is het uitgangspunt dat de directeur afweegt of de maatregelen relevant zijn in relatie tot de inhoud van de plaatsing op de GVM-lijst. De directeur heeft geen reden gezien te twijfelen aan de juistheid van de indicatie die door het OO is gesteld en acht de opgelegde toezichtmaatregelen noodzakelijk om verzoeker te kunnen monitoren en een veilige voortzetting van de detentie te kunnen waarborgen.

Naar het oordeel van de voorzitter is – anders dan namens verzoeker is aangevoerd – de noodzaak voor het opleggen van de toezichtmaatregelen voldoende aannemelijk geworden. Verzoeker is hierover op 20 augustus 2024 gehoord. Hoewel in de beslissing niet (expliciet) wordt genoemd welke belangenafweging de directeur heeft gemaakt, hoeft dit naar het oordeel van de voorzitter in dit geval niet tot de toewijzing van het verzoek te leiden, gelet op het overige wat uit de stukken volgt. Daarbij neemt de voorzitter in overweging dat dit de eerste beslissing betreft waarmee verzoeker GVM-maatregelen worden opgelegd en dat bij de huidige stand van zaken een andere beslissing niet goed denkbaar is.

Gelet op al het voorgaande kan de beslissing van de directeur niet op voorhand als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt en zal de voorzitter het verzoek afwijzen. 

 

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.


Deze uitspraak is op 23 augustus 2024 gedaan door mr. L.C.P. Goossens, voorzitter, bijgestaan door mr. L. van der Linden, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven