Nummer 23/33900/GA
Betreft [klager]
Datum 1 november 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de wijziging van het dagprogramma per 1 februari 2023, wat (onder meer) inhoudt dat een gedetineerde voortaan wordt ingesloten als die niet deelneemt aan een activiteit.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Nieuwegein heeft op 19 mei 2023 het beklag ongegrond verklaard (NM-2023-120). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsvrouw, mr. B.N.R. Maenen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de directeur van de PI Nieuwegein in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De beoordeling
Klager beklaagt zich over de wijziging van het dagprogramma, voor zover die wijziging met zich meebrengt dat hij voortaan wordt ingesloten als hij niet deelneemt aan een activiteit. Deze wijziging is meer dan zeven dagen van tevoren schriftelijk (kennelijk op dezelfde manier als het dagprogramma zelf) aangekondigd. Klager beklaagt zich dus over een algemene regel (vergelijk en zie nader RSJ 1 mei 2023, 23/32160/GA). Daartegen staat geen beklag open, tenzij sprake is van strijd met hogere wet- of regelgeving.1
Daarover overweegt de beroepscommissie als volgt.
Tot 1 oktober 2022 luidde artikel 21 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw):
In een regime van beperkte gemeenschap worden gedetineerden in de gelegenheid gesteld gemeenschappelijk aan activiteiten deel te nemen. Overigens houden zij zich in de voor hen persoonlijk dan wel voor de gemeenschappelijke onderbrenging van gedetineerden bestemde verblijfsruimte op. [cursivering door de beroepscommissie]
Sinds 1 oktober 2022 luidt artikel 20 van de Pbw (ingevolge de Wet straffen en beschermen):
Gedetineerden die in een gemeenschapsregime zijn geplaatst, worden zo veel mogelijk in de gelegenheid gesteld met andere gedetineerden aan activiteiten deel te nemen.
Sindsdien is niet meer in wet- of regelgeving vastgelegd waar een gedetineerde verblijft als die niet deelneemt aan een activiteit. Dit komt doordat de wetgever voor ogen had dat het samenstel aan activiteiten waaraan een gedetineerde deelneemt voortaan individueel wordt bepaald. Dat volgt uit artikel 18a, tweede lid, aanhef en onder c., van de Pbw en de toelichting op de Wet straffen en beschermen (Kamerstukken II 2018/19, 35122, nr. 3, p. 46-47).
De wetgever benoemt in de toelichting zelfs dat er “niet meer één collectief dagprogramma geldt” (p. 46). Het is de beroepscommissie bekend dat de praktijk – tot op heden – anders is. Er bestaan in de inrichtingen nog steeds dagprogramma’s waaraan gedetineerden min of meer collectief deelnemen.2 Bovendien wordt in lagere regelingen ook nog gesproken over ‘het dagprogramma’ in algemene zin en worden daaraan nadere eisen gesteld (artikel 3 van de Penitentiaire maatregel). Het bestaan van een collectief dagprogramma is dan ook niet in strijd met de wet, zolang de deelname van een gedetineerde aan dit programma conform diens individuele detentie- & re-integratieplan (D&R-plan) is.3
Voor wat betreft de insluiting tijdens activiteiten waaraan de gedetineerde niet deelneemt, benoemt de wetgever in de toelichting (p. 47):
“Aan gedetineerden die niet aan een bepaalde (plus)activiteit deelnemen, hoeft geen alternatieve activiteit te worden geboden en zij kunnen worden verplicht zich in hun verblijfsruimte op te houden. Dit vloeit voort uit het uitgangspunt dat interne vrijheden individueel – op basis van gedrag – worden toegekend.”
In het verlengde van wat hiervoor is overwogen, hoeft de verplichting voor de gedetineerde om zich in zijn eigen verblijfsruimte op te houden als die niet deelneemt aan een activiteit – naar het oordeel van de beroepscommissie – geen individuele beslissing te zijn. De directeur kan ook, zoals in dit geval, in de vorm van een algemene regel vastleggen dat gedetineerden worden ingesloten als zij niet deelnemen aan een activiteit.4
Nu klager zich richt tegen een algemene regel of situatie die niet in strijd is met hogere wet- of regelgeving, zal de beroepscommissie klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.
3. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
Deze uitspraak is op 1 november 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. F.H.J. van Gaal en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
secretaris voorzitter
Voetnoten
1 Daarom ligt het voor de hand dat er geen rechtsmiddelenclausule onderaan de aankondiging staat. Ook is artikel 58 van de Pbw hierop niet van toepassing. Dat heeft de beklagrechter terecht overwogen.
2 Dat collectieve programma reikt ook verder dan het basisregime, waarvan de wetgever in de toelichting nog wel benoemt: “Het uitgangspunt dat voor iedere gedetineerde een basisregime geldt, dat collectief wordt doorlopen, wordt binnen het gemeenschapsregime niet verlaten” (p. 47).
3 Op grond van artikel 18a, tweede lid, aanhef en onder c., van de Pbw.
4 Dit geldt zowel voor activiteiten waaraan de gedetineerde niet wil deelnemen, als voor activiteiten waaraan hij niet kan deelnemen en voor de tijd waarin simpelweg geen activiteit is.