Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38770/TA, 8 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/38770/TA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    8 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de (fictieve) beslissing van 22 augustus 2023 strekkende tot verlenging van het aan hem opgelegde afdelingsarrest.

De beklagrechter bij FPC Dr. S. van Mesdag te Groningen (hierna: de instelling) heeft op 25 januari 2024 het beklag formeel gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €30,- (Me 2023-197). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw mr. I.A.C. van Mulbregt en […], jurist bij de instelling, gehoord op de digitale zitting van 27 juni 2024.

Mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Aan klager is op 25 juli 2023 een afdelingsarrest opgelegd voor de duur van ten hoogste vier weken. Deze vrijheidsbeperkende maatregel had op 22 augustus 2023 verlengd of beëindigd moeten worden. Klager heeft geen verlengingsbeslissing ontvangen, waardoor de instelling in gebreke is gebleven en klager gedurende 38 dagen onterecht is beperkt in zijn vrijheden. De instelling heeft aangegeven dat het afdelingsarrest op 22 augustus 2023 verlengd had moeten worden, maar dat dit per abuis niet is gebeurd. Uit de stukken blijkt echter niet waarom verlenging van de ordemaatregel op dat moment nog noodzakelijk was. Voorts is de beklagrechter er ten onrechte van uitgegaan dat het afdelingsarrest op 5 september 2023 is opgeheven. Het behandelteam heeft toen besloten dat klager onder begeleiding naar dagbesteding en sport mocht, maar hij bleef beperkt in zijn vrijheden vanwege het afdelingsarrest. Zo mocht klager niet naar de kliniekwinkel en de bibliotheek. Uit de dagrapportages volgt niet dat hij aan deze en andere activiteiten onder begeleiding mocht deelnemen. Klager mocht bijvoorbeeld niet begeleid de instelling in voor een wandeling. Als er geen sprake meer was van een afdelingsarrest, zou klager conform fase 1 wel gebruik mogen maken van deze mogelijkheden. Ook gaat de beklagrechter er ten onrechte van uit dat klager rusttijden had. De rusttijden waren op 22 augustus 2023 al beëindigd. Dit staat ook vermeld in de dagrapportage. Klager had geen rusttijden tijdens de periode waarover hij zich beklaagt. Anders dan de instelling stelt, is klager nooit een compensatie aangeboden. Er is volgens klager een wezenlijk verschil tussen een afdelingsarrest en verblijf in fase 1. Uit de dagrapportage volgt dat op 29 september 2023 pas het afdelingsarrest is opgeheven en er op die dag sprake is van overgang naar fase 1. Als de instelling niet nalatig was geweest, had klager gedurende 38 dagen geen last ondervonden van de beperking van zijn vrijheden. Telkens wanneer klager vroeg om gebruik te mogen maken van bepaalde faciliteiten werd hem in die periode medegedeeld dat dat niet mocht vanwege het afdelingsarrest. Klager verzoekt om zijn beklag (alsnog) inhoudelijk gegrond te verklaren en om een vergoeding voor de dagen dat hij onterecht een afdelingsarrest had. 

Standpunt van het hoofd van de instelling
Men is vergeten om het aan klager opgelegde afdelingsarrest op 22 augustus 2023 te verlengen. Uit de dagrapportages volgt dat op 22 augustus 2023 de rusttijden eraf zijn gehaald en vervolgens klagers vrijheden langzaam zijn uitgebreid. Klager was in de periode voorafgaand aan 22 augustus 2023 nog gefrustreerd en hij zat er op dat moment doorheen. Er speelde veel zoals de aanvraag van een longstay- en EVBG-status en een mogelijke overplaatsing. Ook was klager pas recent ingesteld op medicatie. Het behandelteam wilde daarom klagers toestandsbeeld nog monitoren alvorens het afdelingsarrest zou worden opgeheven. Vanaf 5 september 2023 veranderde de situatie en kreeg hij meer vrijheden. Klager kon onder begeleiding naar de dagbesteding en naar sport. Op dat moment had het afdelingsarrest beëindigd moeten worden. Als een verpleegde in fase 1 zit, dan mag hij de afdeling niet zelfstandig verlaten. Daarmee komt fase 1 overeen met een afdelingsarrest. Met andere woorden, in fase 1 mag de verpleegde zich slechts onder begeleiding door de instelling begeven en daarmee is fase 1 vergelijkbaar met een afdelingsarrest. Het kan zijn dat een verpleegde die in fase 1 zit de facto aan meer activiteiten zoals een winkelbezoek kan deelnemen, maar dit vindt altijd onder begeleiding plaats. Of een verpleegde aan zo’n activiteit kan deelnemen, is afhankelijk van de omstandigheid of op dat moment begeleiding kan worden geboden. Juridisch gezien is er geen onderscheid tussen fase 1 en een afdelingsarrest. Als klager zegt dat hij niet de bibliotheek en kliniekwinkel mocht bezoeken, dan gelooft de instelling dat. 

 

3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat het beklag is gericht tegen het vanaf 22 augustus 2023 de facto voortduren van het afdelingsarrest, zonder dat daar een verlengingsbeslissing aan ten grondslag lag. De beklagrechter heeft overwogen dat gelet op de voorhanden zijnde stukken niet beoordeeld kon worden of de bestreden beslissing inhoudelijk gezien wel genomen kon worden. De beroepscommissie begrijpt de overweging van de beklagrechter aldus dat de facto het afdelingsarrest heeft voortgeduurd en dit gezien moet worden als een verlengingsbeslissing, waarvan de inhoud niet getoetst kan worden omdat de daaraan ten grondslag liggende informatie ontbreekt. De beklagrechter heeft het beklag daarom formeel gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming van €30,- toegekend, zijnde een derde deel van de vergoeding die klager gehad zou hebben bij een inhoudelijke gegrondverklaring. In tegenstelling tot de beklagrechter, acht de beroepscommissie zich op basis van de stukken en wat ter zitting is besproken voldoende ingelicht om het beklag alsnog inhoudelijk te beoordelen.

De beroepscommissie stelt vast dat op 22 augustus 2023 het aan klager opgelegde afdelingsarrest verlengd had moeten worden, maar dat dit niet is gebeurd. Klager heeft ook niet conform artikel 54 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) een schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing ontvangen. De facto heeft het afdelingsarrest wel voortgeduurd.  De beroepscommissie acht het in het licht van de dagrapportage van 5 september 2023 en de toelichting van het hoofd van de instelling voldoende aannemelijk geworden dat het afdelingsarrest feitelijk op 5 september 2023 is beëindigd, omdat klager vanaf dat moment meer vrijheden kreeg in die zin dat hij onder begeleiding naar de sport en de dagbesteding mocht. De beroepscommissie begrijpt dat daarmee niet langer sprake was van een afdelingsarrest in welk geval dergelijke vrijheden immers niet aan de orde zijn. Dat in de dagrapportage van 29 september 2023 staat vermeld dat naar aanleiding van klagers vraag of het afdelingsarrest nog voortduurt door een sociotherapeut een en ander is nagezocht in het systeem, geen beperkingen na (de beslissing van) 25 juli 2023 zijn gevonden en daarom aan klager is medegedeeld dat ‘hij eruit is en dat hij dan voor dit weekend in fase 1 zal komen’, maakt dit naar het oordeel van de beroepscommissie niet anders, omdat dit overeenkomt met het feit dat klager vanaf 5  september 2023 meer vrijheden had dan hij onder afdelingsarrest zou hebben gehad.

Gelet op wat ter zitting namens het hoofd van de instelling naar voren is gebracht en hetgeen de beroepscommissie ambtshalve bekend is op basis van de beroepszaken van klager met kenmerken 23/36904/TA en 23/36435/TR, acht zij de de facto verlenging van het bestreden afdelingsarrest in de gegeven omstandigheden niet onredelijk of onbillijk. Er was sprake van een onstuimige periode, waarin klager te kennen heeft gegeven zich te willen onttrekken en er aanwijzingen waren dat hij onder invloed van gedragsbeïnvloedende middelen was. De instelling was voornemens een longstay- en EVBG-status aan te vragen. Daarnaast was klager recent ingesteld op medicatie. Ook heeft de (toenmalige) Minister voor Rechtsbescherming op 1 augustus 2023 klagers verlofmachtiging ingetrokken, waartegen klagers beroep bij uitspraak van RSJ 18 maart 2024, 24/38770/TR, ongegrond is verklaard. Het is dan ook niet onnavolgbaar dat het behandelteam klagers toestandsbeeld nog wilde monitoren alvorens het afdelingsarrest zou worden opgeheven. Naar het oordeel van de beroepscommissie kon de bestreden beslissing inhoudelijk gezien dan ook genomen worden. Ook heeft de bestreden beslissing naar het oordeel van de beroepscommissie niet onevenredig lang voortgeduurd. 

De beroepscommissie stelt verder ambtshalve vast dat – naast de omstandigheid dat klager geen schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing heeft ontvangen – hij ook niet conform artikel 53 van de Bvt voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing is gehoord. Er is dan ook sprake van meervoudig vormverzuim. Volgens de standaardbedragen tegemoetkoming van de RSJ zou in dat geval een tegemoetkoming van €17,50 aan klager toekomen, dat is lager dan het bedrag dat aan klager is toegekend door de beklagrechter. Gelet op het verbod op reformatio in peius zal de beroepscommissie de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming in stand laten nu klager anders door het instellen van beroep in een slechtere positie zou worden gebracht dan wanneer hij geen beroep zou hebben ingesteld.

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter bevestigen met aanvulling van de gronden wegens vormverzuim en zal zij het beklag alsnog inhoudelijk ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden wegens vormverzuim en verklaart het beklag alsnog inhoudelijk ongegrond.


Deze uitspraak is op 8 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. dr. B.J.M. Frederiks, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven