Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2103/GM, 28 november 2008, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2103/GM

betreft: [klager] datum: 28 november 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Veenhuizen,

alsmede van de overige stukken, waaronder twee verslagen van respectievelijk 13 augustus 2008 en 9 september 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2008, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, is klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. S.O. Roosjen, advocaat te Drachten, gehoord.
De inrichtingsarts verbonden aan de gevangenis Veenhuizen heeft schriftelijk laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in de verzoeken om bemiddeling aan de medisch adviseur van respectievelijk 29 mei 2008 en 14 augustus 2008, betreffen – kortweg – het niet arbeidsongeschiktverklaren van klager in verband met een stofallergie, rug- en
knieklachten en het – in datzelfde verband – klager melden als ‘onterecht ziekgemeld’ terwijl klager in verband met de eerdergenoemde klachten niet kon deelnemen aan de arbeid

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Door en namens klager is ter zitting het volgende aangevoerd.
Klager is sinds 2007 gedetineerd. Hij heeft een stofallergie, last van zijn rug en knieklachten. Daarnaast heeft klager een beenlengteverschil van ongeveer 2,5 centimeter. Klager draagt geen aangepast schoeisel. De knieproblemen bestaan inmiddels al
ongeveer vier jaar. Hij is voor zijn knieklachten buiten detentie onder behandeling geweest. Toen werd aangegeven dat hij eventueel aangepast schoeisel zou moeten dragen en dat hij spieroefeningen moest doen zodat de spierkracht van zijn beenspieren op
peil bleef. Op zich worden de klachten veroorzaakt door artrose. Klager heeft voordat hij in detentie kwam in verband met die knieklachten in de ziektewet gezeten. Klager heeft tijdens detentie geprobeerd deel te nemen aan de arbeid maar daardoor
verergerden zijn klachten. Klager vindt dat de inrichting onvoldoende moeite heeft gedaan om hem aangepast werk aan te bieden. Naast zijn knieproblemen heeft klager rugklachten. Hij heeft een zodanige scoliose, dat hij daardoor last krijgt als hij
staat. Klager heeft buiten de detentie nooit orthopedisch schoeisel aangeschaft, dat kon hij niet betalen. Klager heeft ook last van een stofallergie. Hij heeft dit gemeld bij de medische dienst. De inrichtingsarts gaf aan dat klager ofwel een
mondkapje
diende te dragen bij de arbeid ofwel (levenslang) medicijnen moest slikken tegen die allergie. Omdat klager graag zo weinig mogelijk medicijnen wil slikken, heeft hij toen voor dat stofkapje gekozen. Daardoor verminderden klagers allergieklachten niet.
Toen klager zich vervolgens weer meldde bij de medische dienst, wilden zij hem daarvoor niet meer helpen. Klager heeft geprobeerd arbeidsongeschikt verklaard te worden maar de communicatie met de medische dienst verliep erg gebrekkig. Eigenlijk vond
men
daar dat er niets aan de hand was en wilde men klager liever niet meer zien. Klager heeft op 21 en 22 mei 2008 een gesprek met iemand van de medische dienst gehad. Vervolgens werd klager arbeidsongeschikt verklaard. De directeur van Veenhuizen was het
daar niet mee eens, volgens hem mochten de inrichtingsartsen geen arbeidsongeschiktheidsverklaring afgeven. Klager kreeg voor zijn rugpijn zetpillen verstrekt. Die heeft hij alleen geslikt als hij heel veel pijn had. Klager heeft voor zijn allergie
korte tijd voorgeschreven pillen geslikt. Omdat hij daar hoofdpijn van kreeg en suf en misselijk van werd, heeft hij die verder niet geslikt. Klager kan in de inrichting in verband met zijn rugklachten niet meer meedoen met de sport.
Klager heeft nooit geweigerd om deel te nemen aan de arbeid. De inrichting zou zorgen voor aangepaste arbeid. Toen klager in de werkzaal kwam bleek er niets geregeld. Hij kreeg vervolgens wel de opdracht om te blijven werken. Vervolgens werden er
allerlei redenen bedacht waarom het aan klager te wijten zou zijn dat hij niet deel kon nemen aan de arbeid. Klager heeft steeds aangegeven deel te willen nemen aan de arbeid, mits die arbeid voor hem geschikt was. Klager is van mening dat hij, nu er
geen voor hem geschikte arbeid voorhanden is, ten onrechte niet arbeidsongeschikt wordt verklaard. Inmiddels is hij op psychische gronden arbeidsongeschikt verklaard voor een periode van drie maanden.

De inrichtingsarts heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de medisch adviseur, niet nader toegelicht. Dit standpunt luidt als volgt. Klager is veelvuldig gezien door de inrichtingsartsen. Ook is zijn verzoek om arbeidsongeschikt te worden
verklaard besproken in het Psycho Medisch Overleg (PMO). De artsen noch het PMO zien aanleiding om klager (anders dan op beheersmatige gronden) arbeidsongeschikt te verklaren.

3. De beoordeling
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en uit de zich in het procesdossier bevindende medische gegevens omtrent klager wordt voldoende aannemelijk dat klager lichamelijke beperkingen heeft, waarmee bij het aanbieden van arbeid door de
inrichting
rekening moet worden gehouden. Dit leidt er evenwel niet toe dat klager om die reden geheel arbeidsongeschikt verklaard diende te worden. Veeleer dient bij het aanbieden van arbeid aan klager rekening te worden gehouden met klagers beperkingen en
dienen
daarvoor aanpassingen te worden verricht. Uit de verstrekte medische gegevens wordt voorts aannemelijk dat de door of namens inrichtingsarts bij de afdeling arbeid is aangegeven dat klager aangepaste arbeid diende te verrichten. Gelet daarop bestond er
voor de inrichtingsarts geen aanleiding om klager arbeidsongeschikt te verklaren. In zoverre zal het beroep daarom ongegrond worden verklaard.
Naar het oordeel van de beroepscommissie gaat de verantwoordelijkheid van de inrichtingsarts in een geval als het onderhavige evenwel verder. Niet alleen dient aangepaste arbeid te worden voorgeschreven, ook dient de inrichtingsarts zich ervan te
vergewissen dat in de inrichting de mogelijkheid bestaat om dergelijk aangepast werk te verrichten. Door niet na te gaan of aangepast werk mogelijk was, heeft de inrichtingsarts, door klager – zonder dat nadere onderzoek – onterecht ziek te verklaren,
medisch gezien onvoldoende zorgvuldig gehandeld. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts moet worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde
norm. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.

De beroepscommissie acht de enkele gegrondverklaring voldoende tegemoetkoming voor klager en acht geen termen aanwezig voor de toekenning van een financiële tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond ten aanzien van het niet arbeidsongeschiktverklaren van klager en verklaart het beroep gegrond ten aanzien van de verklaring dat klager zich ‘ten onrechte heeft ziekgemeld’.
Zij kent geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 november 2008

secretaris voorzitter

Naar boven