Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/38036/GV, 6 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:06-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    23/38036/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    6 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
Klager heeft verzocht om een reeks aan kortdurende re-integratieverloven. De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 december 2023 aan klager eenmalig kortdurend re-integratieverlof verleend, positief geadviseerd voor twee vervolgverloven en voor de overige verloven negatief geadviseerd.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, voor zover verweerder negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klagers verzoeken om verlof. 

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling
Klager is sinds 15 november 2021 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar met aftrek, wegens – kort gezegd – deelname aan een criminele organisatie. De datum waarop klager (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 27 juli 2025.

De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan. 

Wanneer het eerste re-integratieverlof zonder incidenten is verlopen, is de directeur van de inrichting op grond van artikel 18, tweede lid, van de Regeling, bevoegd om te besluiten op een verzoek om kortdurend re-integratieverlof. De directeur vraagt op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Regeling de selectiefunctionaris om advies in geval hij bevoegd is om te beslissen op een verzoek om re-integratieverlof. 

Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Regeling, wordt een volgend verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof pas in behandeling genomen wanneer het vorige re integratieverlof is geëvalueerd.

De situatie
Klager heeft verzocht om achttien kortdurende re-integratieverloven. Hij wenst eenmaal per maand kortdurend re-integratieverlof voor het bezoeken van zijn gezin en daarnaast wenst hij een keer per drie weken kortdurend re-integratieverlof voor individuele therapie en gezinstherapie. 

Verweerder heeft beslist om klager eenmalig kortdurend re-integratieverlof te verlenen (met open datum) en positief geadviseerd voor twee vervolgverloven, indien het eerste verlof goed is verlopen en positief is geëvalueerd. 

In beroep geeft verweerder aan dat op 8 april 2024 een positief advies is uitgebracht aan de directeur om klager in aanmerking te laten komen voor een keer per drie weken kortdurend re-integratieverlof voor een bezoek aan zijn gezin en het bijwonen van therapeutische sessies met zijn gezin, voor een kortdurend re-integratieverlof ten behoeve van een sollicitatiegesprek en voor een langdurend re-integratieverlof per maand. Daarmee wordt alsnog ingestemd met klagers verlofplan dat klager reeds in september 2023 voor ogen stond, zij het op een later moment, omdat dit volgens verweerder beter past binnen het detentie- en faseringstraject van klager.

Klager geeft aan dat hij heel blij is met het advies van 8 april 2024, maar dat hij toen al vijf therapeutische sessies heeft gemist en dat in het advies geen rekening is gehouden met het gegeven dat hij die sessies wil inhalen. 

De inhoudelijke beoordeling 
Verweerder heeft aan klager eenmalig kortdurend re-integratieverlof verleend. Gelet op artikel 18, tweede lid, van de Regeling is de directeur vervolgens bevoegd om te beslissen op klagers resterende verzoeken om kortdurend re-integratieverlof. Het ligt in dit geval, ook gelet op artikel 18, vierde lid, van de Regeling, dus niet in de rede dat verweerder op de achttien verzoeken om re-integratieverloven van klager beslist. 

In een dergelijke situatie vraagt de directeur de selectiefunctionaris om een advies, zoals bepaald in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag op grond van artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Het advies van de selectiefunctionaris aan de directeur is echter geen beslissing zoals bedoeld in artikel 72, tweede lid, van de Pbw (vergelijk RSJ 13 mei 2022, 22/25372/GV en 22/25698/GV). 

Nu een advies van verweerder aan de directeur geen beslissing is waartegen beroep kan worden ingesteld, kan klager niet worden ontvangen in zijn beroep. 

Als klager het (destijds) niet eens was met een eventuele afwijzende beslissing van de directeur – naar aanleiding van het negatieve advies van de selectiefunctionaris – dan had hij daartegen beklag kunnen instellen.

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn beroep. 


Deze uitspraak is op 6 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. G.C. Bos, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven