Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 08/2179/GM, 28 november 2008, beroep
Uitspraakdatum:28-11-2008

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 08/2179/GM

betreft: [klager] datum: 28 november 2008

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.B. Boone, advocaat te Wijk bij Duurstede, namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan de locatie Oost van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Haaglanden (Penziekenhuis) te Den Haag,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag van 2 september 2008 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Ter zitting van de beroepscommissie van 24 oktober 2008, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klaagsters raadsman mr. M. t’Sas en [...], eerste geneeskundige bij het Penziekenhuis.
Hoewel klaagster, die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is zij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klacht, zoals neergelegd in het verzoek om bemiddeling aan de medisch adviseur van 8 november 2007, betreft – kortweg – het toestaan dat klaagster per regulier gedetineerdenvervoer werd vervoerd vanuit het Penziekenhuis naar het Gerechtshof te
Amsterdam en het niet toestaan dat zij toen medicatie (nitrospray) meenam, waardoor een medisch risico ontstond.

2. De standpunten van klaagster en de inrichtingsarts
Namens klaagster is de klacht – mondeling en schriftelijk – als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
Klaagster is op 7 november 2007 vanuit het Penziekenhuis op transport gegaan naar het Gerechtshof in Amsterdam. Klaagster kreeg toen, anders dan door de medische dienst van het Penziekenhuis wordt gesteld, niet de gelegenheid om de nitrospray – die zij
in voorkomende gevallen nodig heeft in verband met haar hartafwijking – mee te nemen. Dat werd haar verboden. Anders dan de medische dienst en de medisch adviseur aanvoeren, is klaagster van mening dat de reden voor haar onwel worden tijdens dat
transport te maken had met klaagsters hartspasmen. Klaagster is van mening dat zij op een (medisch gezien) volstrekt onaanvaardbare wijze is vervoerd. De behandelend arts uit het Penziekenhuis heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de ernst van
klaagsters hartafwijking. Door deze handelwijze ontstond de mogelijkheid dat klaagster tijdens transport was komen te overlijden. De arts geeft in zijn schriftelijke toelichting aan dat er sprake zou zijn geweest van een inschatting van de risico’s en
van het ontbreken van harde contra-indicaties. Daaruit kan worden geconcludeerd dat er kennelijk wel contra-indicaties voor een vervoer naar de rechtbank aanwezig waren. Klaagster blijft bij haar stelling dat het haar verboden werd om de nitrospray mee
te mogen nemen tijdens het vervoer. Niet is duidelijk geworden wie dat verboden heeft. Klaagster stelt zich op het standpunt dat, indien medicatie noodzakelijk is, de arts ervoor verantwoordelijk is dat die medicatie – in dit geval de nitrospray – ook
daadwerkelijk wordt meegegeven.

De inrichtingsarts heeft – zakelijk weergegeven – het volgende standpunt ingenomen.
Klaagster is op 22 augustus 2007 opgenomen in het Penziekenhuis. Bij de intake gaf zij aan eerder een hartinfarct te hebben gehad, last te hebben van hoge bloeddruk en pijn te hebben op de borst. Klaagster kwam op dat moment vanuit de locatie Ter Peel.
Klaagster is vervolgens onderzocht door een cardioloog van het Bronovoziekenhuis. De uitslag van dat onderzoek is doorgegeven aan de behandelend arts van het Penziekenhuis. Voordat klaagster met transport zou gaan naar de rechtbank, is beoordeeld of
klaagster op transport kon. Klaagster kon in de optiek van de behandelend arts vervoerd worden. Toen klaagster terugkeerde in het Penziekenhuis kwam naar voren dat zij kennelijk tijdens het transport onwel was geworden. Er is toen een ECG gemaakt.
Daaruit kwam naar voren dat er geen sprake was van een hartinfarct. Bij navraag bleek wel dat klaagster op die zevende november 2007 erg gespannen en nerveus was en dat zij vergeten was de haar verstrekte nitrospray mee te nemen. Klaagster had geen
instabiele angina pectoris. In haar geval werd geoordeeld dat ambulancevervoer niet geïndiceerd was. Er waren geen contra-indicaties voor een normaal transport. Met de Dienst Vervoer & Ondersteuning bestaat de afspraak dat bij transporten vanuit het
Penziekenhuis de betrokkenen – voor zover van toepassing – altijd de voorgeschreven medicatie mogen meenemen.

3. De beoordeling
Op zich kan er vanuit worden gegaan dat klaagster, die bekend was met hartklachten, tijdens een vervoer vanuit het Penziekenhuis naar het Gerechtshof onwel is geworden en dat zij toen geen nitrospray bij zich had. De vragen die in dit kader beoordeling
behoeven zijn of klaagster toen, gelet op de aard van haar aandoening, anders dan met een ambulance had mogen worden vervoerd en of er sprake is geweest van een verbod om de voorgeschreven medicatie (de nitrospray) mee te nemen tijdens het transport.
Uit hetgeen door de inrichtingsarts naar voren is gebracht wordt voldoende aannemelijk dat het beleid van het Penziekenhuis is dat, indien er sprake is van contra-indicaties voor regulier transport, een dergelijk transport door de arts niet wordt
toegestaan. In klaagsters geval is door de inrichtingsarts beoordeeld of er sprake was van dergelijke contra-indicaties en die werden niet aanwezig geacht. De beroepscommissie heeft geen grond om aan die beoordeling door de arts te twijfelen. Dat geldt
temeer nu uit het – na terugkeer in het Penziekenhuis verrichte – ECG-onderzoek niet is gebleken van een hartinfarct bij klaagster.
Ten aanzien van het gestelde verbod om de nitrospray mee te nemen tijdens het transport acht de beroepscommissie aannemelijk dat een dergelijk verbod niet is gegeven en dat het veeleer voor de hand ligt dat klaagster dat middel toen zelf heeft vergeten
mee te nemen. De beroepscommissie is het voorgaande in samenhang en onderling verband bezien van oordeel dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de in artikel 28 Pm neergelegde norm. Het beroep zal derhalve
ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr.M. Aarts, voorzitter, drs. M.F. van Brederode - Zwart en drs. J.H.A.M.C. Schoenmaeckers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 28 november 2008

secretaris voorzitter

Naar boven