Nummer 24/39310/GV
Betreft [klaagster]
Datum 6 augustus 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klaagster] (hierna: klaagster)
1. De procedure
Klaagster heeft verzocht om zes kortdurende re-integratieverloven. De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 20 februari 2024 aan klaagster eenmalig kortdurend re-integratieverlof verleend, positief geadviseerd voor twee vervolgverloven en voor de overige verloven negatief geadviseerd.
Klaagsters raadsman, mr. K. Moors, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing, voor zover verweerder negatief heeft geadviseerd ten aanzien van klaagsters verzoeken om verlof.
De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De beoordeling
Klaagster is sinds 9 december 2019 gedetineerd. Zij ondergaat een gevangenisstraf van negen jaar met aftrek, wegens poging tot moord, brandstichting en diefstal. De datum waarop klaagster (voorwaardelijk) in vrijheid wordt gesteld, is momenteel bepaald op 4 november 2025.
De wet- en regelgeving
In artikel 15 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat re-integratieverlof alleen wordt verleend voor een re-integratiedoel dat is vastgelegd in het detentie- & re-integratieplan.
Wanneer het eerste re-integratieverlof zonder incidenten is verlopen, is de directeur van de inrichting op grond van artikel 18, tweede lid, van de Regeling, bevoegd om te besluiten op een verzoek om kortdurend re-integratieverlof. De directeur vraagt op grond van artikel 3, vijfde lid, van de Regeling de selectiefunctionaris om advies in geval hij bevoegd is om te beslissen op een verzoek om re-integratieverlof.
Op grond van artikel 18, vierde lid, van de Regeling, wordt een volgend verzoek van een gedetineerde om re-integratieverlof pas in behandeling genomen wanneer het vorige re integratieverlof is geëvalueerd.
De situatie
Klaagster heeft verzocht om zes kortdurende re-integratieverloven. Tijdens deze verloven wil zij onder meer de as uitstrooien van haar overleden man, samen zijn met haar sociaal netwerk, activiteiten verrichten in het kader van rouwverwerking, zaken regelen bij de bank en de Belastingdienst en een bezoek brengen aan een dagbestedingsplek voor tijdens een eventueel verblijf in een Beperkt Beveiligde Afdeling.
Verweerder heeft beslist om klaagster eenmalig kortdurend re-integratieverlof te verlenen (met open datum) en positief geadviseerd voor twee vervolgverloven, indien het eerste verlof goed is verlopen en positief is geëvalueerd.
In beroep geeft verweerder aan dat de beslissing met betrekking tot klaagster verzoek om verloven ten behoeve van rouwverwerking, zo kan worden gelezen dat verweerder hierover een negatief advies aan de directeur heeft uitgebracht. Indien de directeur het advies van verweerder overneemt, en de verlofaanvragen van klaagster voor dit doeleinde afwijst, dan ligt het op de weg van klaagster om tegen die beslissing beklag in te stellen, aldus verweerder.
De overwegingen van de beroepscommissie
Verweerder heeft aan klaagster eenmalig kortdurend re-integratieverlof verleend. Gelet op artikel 18, tweede lid, van de Regeling is de directeur vervolgens bevoegd om te beslissen op klaagsters resterende verzoeken om kortdurend re-integratieverlof. Het ligt in dit geval, ook gelet op artikel 18, vierde lid, van de Regeling, dus niet in de rede dat verweerder op de zes verzoeken om re-integratieverloven van klaagster beslist.
De beroepscommissie kan verweerder dan ook volgen in zijn standpunt dat de beslissing, met betrekking tot klaagsters verzoek om verloven ten behoeve van rouwverwerking, dient te worden gelezen als een negatief advies aan de directeur. Van een afwijzende beslissing is, anders dan de raadsman betoogt, dan ook geen sprake.
In een dergelijke situatie vraagt de directeur de selectiefunctionaris om een advies, zoals bepaald in artikel 3, vijfde lid, van de Regeling. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw), heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof, voor zover hiertegen geen beklag op grond van artikel 60, eerste en tweede lid, openstaat, een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie. Het advies van de selectiefunctionaris aan de directeur is echter geen beslissing zoals bedoeld in artikel 72, tweede lid, van de Pbw (vergelijk RSJ 13 mei 2022, 22/25372/GV en 22/25698/GV).
Nu een advies van verweerder aan de directeur geen beslissing is waartegen beroep kan worden ingesteld, kan klaagster niet worden ontvangen in haar beroep.
Als klager het (destijds) niet eens was met een eventuele afwijzende beslissing van de directeur – naar aanleiding van het negatieve advies van de selectiefunctionaris – dan had hij daartegen beklag kunnen instellen.
3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart klaagster niet-ontvankelijk in haar beroep.
Deze uitspraak is op 6 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. G.C. Bos, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
secretaris voorzitter