Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40417/JA, 8 augustus 2024, beroep
Uitspraakdatum:08-08-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/40417/JA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    8 augustus 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

de directeur van de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) De Hartelborgt te Spijkenisse (hierna: de directeur)

 

1. De procedure
[klager], geboren op [geboortedatum] 2001 (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen het stilstaan van zijn verloftraject.

De beklagcommissie bij de RJJI De Hartelborgt heeft op 29 april 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €50,- (Hb-2024-93). De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft […], locatiedirecteur van de RJJI De Hartelborgt, klager en zijn waarnemend raadsvrouw mr. A. de Wit (namens mr. C.H. van Keulen), gehoord op de zitting van 16 juli 2024 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht. Mw. mr. A. Laagland, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Klager is (in eerste instantie tijdelijk) overgeplaatst naar de RJJI De Hartelborgt, omdat er aanwijzingen waren dat hij betrokken was bij een ernstig incident in de RJJI De Hunnerberg te Breda. In zo’n geval wordt altijd verwacht dat een jeugdige eerst reflecteert op (zijn aandeel in) het incident, om te kunnen bepalen of de risicotaxatie en het risicomanagement aangepast moeten worden. Het klopt dat het inmiddels heel lang duurt, maar de inschatting voor geweld kan op dit moment nu eenmaal niet gemaakt worden.

Klager ontkent betrokkenheid bij het incident en wijst erop dat het Openbaar Ministerie (OM) te weinig bewijs ziet om tot vervolging over te gaan. De directeur heeft geen inzage in wat voor aanwijzingen er zijn voor klagers betrokkenheid bij het incident, maar die zijn er zeker. Klager heeft ook geen beroep ingesteld tegen zijn overplaatsing naar de RJJI De Hartelborgt. Het ging om een ernstig incident. Bewijs voor strafrechtelijke vervolging staat daarbij los van het verantwoord kunnen vormgeven van het behandeltraject. Bij heel veel incidenten gaat het OM niet over tot vervolging. Het is zorgelijk dat klager zijn betrokkenheid ontkent.

Het is niet waar dat de therapeut heeft aangegeven dat er geen incident te bespreken is. Het is aan klager om inzage te geven in zijn handelen, denken en voelen tijdens het incident. Pas daarna kan verlof weer worden overwogen als onderdeel van de behandeling.

Klager heeft de vertraging aan zijn eigen houding te wijten, waarbij hij de behandeling lijkt te willen juridiseren. Dat wordt als afweer gezien en veroorzaakt juist stagnatie. De directeur hoopt na afronding van deze zaak verder te kunnen komen met klager.

Klager heeft wel gewoon gesprekken met zijn mentor, er worden perspectiefplannen gemaakt, hij draait mee op de groep, enzovoorts. Het is dus niet zo dat er een volledige impasse is en zijn behandeling stilstaat. Veel jongeren menen dat er geen behandeling wordt geboden als zij niet deelnemen aan individuele therapieën, maar een behandeling omvat meer dan dat. De dagelijkse structuur en activiteiten zijn ook onderdeel van de behandeling.

Standpunt van klager
Klager heeft op dit moment nog steeds geen verlof als gevolg van het incident in de vorige inrichting. Tijdens de incidentanalyse heeft klager verteld wat hij die dag heeft gedaan en gevraagd wat hij volgens de inrichting zou hebben gedaan. Omdat klager niet bekent en er geen zaak is, konden ze niet verder. Toen is er dus gestopt met de incidentanalyse. Binnenkort moet hij opnieuw een incidentanalyse maken, maar dat gaat niets opleveren.

Klager zat destijds in een verloftraject, dus had ook wel wat anders aan zijn hoofd. In de week dat hij werd weggestuurd, werd zelfs al gesproken over onbegeleid verlof. Hij had veel te verliezen.

Het klopt dat klager geen beroep heeft ingesteld tegen de overplaatsing, maar hij heeft wel overplaatsingsverzoeken gedaan. Die worden afgewezen, omdat een overplaatsing zijn behandeling zou laten stagneren. Maar klager meent dat zijn huidige verblijf in de RJJI De Hartelborgt de behandeling juist laat stagneren.

Het kan zijn dat in veel gevallen het OM niet tot vervolging overgaat, maar er wordt normaal wel gezegd wat het vermoeden/de beschuldiging is. Dit mag klager niet eens weten. Ook de advocaat heeft meerdere keren gevraagd naar wat de ‘sterke aanwijzingen’ precies inhouden, maar krijgt daar ook geen antwoord op. Op basis van de weinige informatie die er nu ligt, kan de inrichting niet in redelijkheid beslissen om klagers verloftraject niet te continueren. Dit is in strijd met de zorgplicht om een passende behandeling te bieden. 

Er wordt niet verder vooruitgekeken en er lopen geen individuele therapieën. Klager heeft wel gesprekken met zijn mentor over hoe hij in zijn vel zit. Ook is het logisch dat klager moet stoppen met blowen. Maar als hij dan vraagt om therapie of zich op geeft voor iets anders, dan komt de inrichting steeds weer terug op de incidentanalyse.

De afgelopen negen maanden zijn er nog twee fysieke incidenten geweest. Daarvan heeft klager gezegd dat het zijn fout is. Hij heeft met de jongen gepraat, herstelgesprekken gehad en zijn aandeel toegegeven. Dat vond de inrichting goed, want anders zou hij wel van de groep zijn geplaatst.

Er werd door de inrichting lacherig gedaan na de gegrondverklaring. Klager kreeg €50,-, maar het traject wordt niet opgestart. Terwijl het klager juist daar om te doen is. Uit een incidentanalyse moet naar voren komen of therapie nodig is of niet. De incidentanalyse zelf beperkt het risico immers nog niet. Na de analyse volgt therapie, dat beperkt het risico en dan kun je naar buiten. Klager vreest dat het allemaal heel erg lang gaat duren. 



3. De beoordeling
Klager is het er niet mee eens dat zijn verloftraject niet wordt hervat. De directeur wil dat klager eerst, bij een incidentanalyse, vertelt wat zijn rol was bij een ernstig incident begin september 2023 in de RJJI De Hunnerberg. Klager ontkent betrokkenheid hierbij.

Sterke aanwijzingen?
De beroepscommissie begrijpt niet goed waarom de directeur “geen inzage” heeft in de 
– volgens de RJJI De Hunnerberg - sterke aanwijzingen die er zijn voor klagers betrokkenheid bij het incident. De RJJI De Hunnerberg moet deze informatie kunnen delen met de directeur van de RJJI De Hartelborgt. Het kan wel zo zijn dat die informatie, om wat voor reden dan ook, niet met klager gedeeld mag worden, maar dat heeft de directeur niet gezegd. Het feit dat klager geen beroep heeft ingesteld tegen zijn overplaatsing, is overigens niet voldoende om zijn betrokkenheid bij het incident aan te nemen.

De beroepscommissie begrijpt, los van dit alles, wel dat eerst wordt geprobeerd om klager te laten vertellen over zijn (mogelijke) rol bij het incident, maar dat kan niet eindeloos tegen hem worden gebruikt. Het tijdsverloop is daarom – en zeker tegen deze achtergrond – ook van belang.

Tijdsverloop
Op het moment dat de beklagcommissie uitspraak deed (dat is het beoordelingsmoment), was het incident al bijna acht maanden geleden gebeurd. In die tijd heeft de inrichting ook ander gedrag van klager kunnen analyseren en met hem over al het andere kunnen praten om een inschatting te maken van mogelijke risico’s. Bovendien hebben daarna in de RJJI De Hartelborgt nog twee incidenten plaatsgevonden. Klager heeft zijn aandeel daarin wel erkend en er hebben herstelgesprekken plaatsgevonden. Ook dat zijn momenten geweest waarop een nieuwe inschatting van het risico had kunnen plaatsvinden. Natuurlijk is het heel zorgelijk als klager iets ernstigs ontkent (als hij dat wel heeft gedaan), maar na verloop van tijd kan op basis van andere informatie ook een richting worden bepaald voor verdere behandeling – en meer specifiek voor het toewerken naar verlof.

Conclusie
Gelet op het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagcommissie het beklag terecht gegrond heeft verklaard. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 


Deze uitspraak is op 8 augustus 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. J.M.C. Louwinger-Rijk, voorzitter, M. Bakker MSc en drs. F.W. Post, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven