Nummer 24/40434/GM
Betreft [klager]
Datum 24 juli 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager] (hierna: klager).
1. De procedure
Klager heeft beroep ingesteld tegen het medisch handelen van de inrichtingsarts van de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn (hierna: de inrichtingsarts). Klager beklaagt zich erover dat hij na binnenkomst in de inrichting geen valium (diazepam) meer voorgeschreven heeft gekregen.
De medisch adviseur bij het ministerie van Justitie & Veiligheid heeft bemiddeld. Het bemiddelingsverslag bevindt zich in het dossier.
De beroepscommissie heeft […], plaatsvervangend hoofd zorg, namens de inrichtingsarts gehoord op de digitale zitting van 2 juli 2024.
Klager die inmiddels in vrijheid is gesteld is niet verschenen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager is het er niet mee eens dat hij na binnenkomst in de inrichting van de inrichtingsarts geen valium (diazepam) meer voorgeschreven heeft gekregen. Op het politiebureau had de politiearts geconstateerd dat klager ontwenningsverschijnselen had. Die arts heeft hem toen twee valiums per dag voorgeschreven. Klager gebruikte buiten de inrichting vier à vijf valiums per dag die hij zelf op straat kocht. Klager heeft zich dagenlang slecht gevoeld.
Standpunt van de inrichtingsarts
Bij binnenkomst op 21 februari 2024 heeft klager tijdens de medische intake aan de verpleegkundige verteld dat hij in verband met stressklachten buiten detentie diazepam gebruikt en die op straat koopt. Klager vertelde dat hij op het politiebureau diazepam verstrekt had gekregen. De verpleegkundige heeft overleg gehad met de inrichtingsarts waarop deze heeft besloten wegens een contra indicatie geen diazepam voor te schrijven. Op 26 februari 2024 is klager op consult geweest bij de huisarts die ook na dossieronderzoek geen indicatie zag voor het voorschrijven van diazepam. Een verwijzing naar de psycholoog werd aangeboden, maar klager liet weten daarin geen oplossing te zien.
Op 8 maart 2024 zei klager in een consult met de verpleegkundige open te staan voor een verwijzing naar de psycholoog. Klager is diezelfde dag verwezen en op 12 maart 2024 is hij door de psycholoog gezien. Op 12 maart 2024 is klager ook weer gezien door de inrichtingsarts. De inrichtingsarts heeft contact opgenomen met de psycholoog die liet weten dat klager niet openstond voor een behandeling en dat zijn hulpvraag alleen was gericht op het krijgen van medicatie. In het consult met de huisarts is besproken dat er geen benzodiazepinen worden voorgeschreven.
Ter zitting heeft het plaatsvervangend hoofd zorg toegelicht dat de inrichtingsarts beslist of medicatie wordt afgebouwd of niet. Factoren die daarbij in overweging worden genomen zijn onder meer de vraag of de medicatie al eerder is voorgeschreven en of er zwaarwegende belangen zijn om dat beleid voort te zetten. Daarnaast zal de inrichtingsarts op basis van de presentatie van de patiënt een afweging maken. In het geval van klager was er geen actueel voorschrift, hij kocht de medicatie zelf. Er is geen afbouwschema opgesteld. De contra-indicatie was volgens het plaatsvervangend hoofd zorg waarschijnlijk gelegen in de omstandigheid dat buiten detentie de medicatie niet was voorgeschreven.
3. De beoordeling
Op grond van de stukken, het medisch dossier en wat op de zitting is besproken stelt de beroepscommissie vast dat klager buiten de inrichting vijf keer per dag 10 mg diazepam gebruikte. Deze medicatie is niet aan hem voorgeschreven en kocht hij zelf. Op het politiebureau heeft klager in verband met ontwenningsverschijnselen twee keer per dag 10 mg diazepam voorgeschreven gekregen. Na klagers binnenkomst in de inrichting is op 21 februari 2024 besloten deze medicatie verder niet voor te schrijven, omdat er voor voortzetting geen indicatie was.
Het is de beroepscommissie ambtshalve bekend dat binnen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) een beleid wordt gevoerd dat erop is gericht het gebruik van benzodiazepines zoals diazepam vanwege het gevaar van gewenning zo veel mogelijk af te bouwen en deze middelen slechts met grote terughoudendheid te verstrekken.
De beroepscommissie is van oordeel dat het gebruik van diazepam in beginsel geleidelijk dient te worden afgebouwd. Dit klemt in dit geval te meer omdat klager had laten weten klachten te ervaren als gevolg van het stoppen met diazepam en de arts op het politiebureau in verband met ontwenningsverschijnselen nog tweemaal per dag 10 mg had voorgeschreven. De omstandigheid dat klager buiten de inrichting niet op recept diazepam gebruikte is geen goede reden om niet volgens een schema geleidelijk af te bouwen.
Wegens het ontbreken van een geleidelijke afbouw acht de beroepscommissie in dit geval de manier waarop met het gebruik van diazepam is gestopt niet voldoende zorgvuldig.
Het handelen van de inrichtingsarts moet daarom worden aangemerkt als in strijd met de norm zoals bedoeld in artikel 71f, derde lid, onder a. of b., van de Penitentiaire beginselenwet. De beroepscommissie zal het beroep gegrond verklaren. De beroepscommissie ziet aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij zal deze vaststellen op €75, .
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €75,-.
Deze uitspraak is op 24 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.I. van den Baar-Vroon en drs. B.A. Geurts, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter