Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/41308/GV, 23 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:23-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/41308/GV
    
            
Betreft    [Klaagster]
Datum    23 juli 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[Klaagster] (hierna: klaagster)

 

1. De procedure
De (toenmalig) Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 7 juni 2024 klaagsters verzoek om strafonderbreking of incidenteel verlof afgewezen.

Klaagsters raadsman, mr. K. Moors, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klaagster, haar raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling
Klaagster is sinds 22 februari 2022 gedetineerd. Zij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vier jaren met aftrek, wegens kort gezegd betrokkenheid bij een woningoverval met geweld. Op basis van de niet-onherroepelijke veroordeling zou klaagster op 21 februari 2025 (voorwaardelijk) in vrijheid worden gesteld.

De wet- en regelgeving 
In artikel 34 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Strafonderbreking vindt haar grondslag in artikel 6:2:4 van het Wetboek van Strafvordering. Op grond van het eerste lid van dat artikel kan verweerder in uitzonderlijke gevallen op verzoek van de betrokkene, het Openbaar Ministerie of ambtshalve de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf tijdelijk (niet langer dan noodzakelijk) onderbreken. Op grond van artikel 1, aanhef en onder r., van de Penitentiaire beginselenwet wordt onder vrijheidsstraf verstaan de gevangenisstraf, (vervangende) hechtenis, militaire detentie en (vervangende) jeugddetentie.

In artikel 21 van de Regeling staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij de aanwezigheid noodzakelijk is. Op grond van artikel 24 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een bezoek in verband met het overlijden van de levenspartner, of een kind, ouder, broer, zuster, grootouder of schoonouder van de gedetineerde. Het bezoek kan bestaan in het bijwonen van de uitvaart, een rouwbezoek dan wel een bezoek aan graf of columbarium.

Op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) heeft eenieder recht op respect voor zijn familie- en gezinsleven. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

De situatie
Klaagster heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee dagen of incidenteel verlof voor de duur van een dag in verband met het bijwonen van de uitvaart van haar overleden overgrootmoeder. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen, nu de mogelijkheid van het verlenen van strafonderbreking slechts openstaat voor onherroepelijk veroordeelde gedetineerden en omdat incidenteel verlof voor het overlijden van een overgrootmoeder niet mogelijk is op grond van de Regeling. 

Aan klaagster is een alternatief geboden in de vorm van het bijwonen van de ceremonie middels videobellen. In beroep geeft klaagster aan dat het beeld constant haperde en dat zij weinig heeft meegekregen van de ceremonie. Verder geeft klaagster in beroep kort gezegd aan dat zij haar overgrootmoeder als oma beschouwde en dat zij een zeer hechte band hadden. Er is volgens klaagster sprake van ‘family life’ in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (vergelijk ERHM 8 februari 2022, appl.no. 19938/20, Q. and R. v. Slovenië). Daarnaast is klaagsters overgrootmoeder van Indonesische afkomst en is de afscheidsceremonie zeer belangrijk in haar cultuur. 

De inhoudelijke beoordeling 
Ten aanzien van de verzochte strafonderbreking geldt het volgende. Klaagster is voorlopig gehecht. Dat betekent dat zij op dit moment geen vrijheidsstraf ondergaat. Een vrijheidsstraf wordt namelijk pas tenuitvoergelegd op het moment dat een veroordeling onherroepelijk is en klaagster is nog niet onherroepelijk veroordeeld. Het verlenen van strafonderbreking aan klaagster is op basis van de wet- en regelgeving daarom niet mogelijk. Zij kan alleen door middel van een schorsing van de voorlopige hechtenis de inrichting voor langere periode verlaten. 

Voor wat betreft het verzochte incidentele verlof geldt het volgende. Hoewel de in de Regeling genoemde gronden voor het verlenen van incidenteel verlof niet limitatief bedoeld zijn, blijkt uit de hierboven weergegeven bepalingen dat de kring van personen die overlijden waarvoor incidenteel verlof kan worden verleend beperkt is. Een bezoek in verband met het overlijden van een persoon is op grond van de Regeling niet toegestaan wanneer het gaat om het overlijden van een overgrootmoeder van de gedetineerde. Dat klaagsters overgrootmoeder de rol van oma zou hebben vervuld, maakt het voorgaande niet anders. 

Namens klaagster is ook een beroep gedaan op artikel 8 van het EVRM. Voor zover de afwijzing van klaagsters verzoek zou kunnen worden aangemerkt als een inmenging op klaagsters recht op familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, geldt echter dat dit een noodzakelijke inmenging is, die bij wet is voorzien, en dat de afwijzing van klaagsters verzoek daarom gerechtvaardigd is. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. 

Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat zij zich goed kan voorstellen dat het voor klaagster naar was dat het videobellen niet naar behoren werkte. In deze procedure kan dat echter niet aan de orde worden gesteld. 

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 


Deze uitspraak is op 23 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. D. van der Sluis, voorzitter, mr. G.C. Bos en F. van Dekken, leden, bijgestaan door mr. M. Olde Keizer, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven