Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/40329/GA, 18 juli 2024, beroep
Uitspraakdatum:18-07-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/40329/GA
    
            
Betreft    [klager]
Datum    18 juli 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 23 april 2024 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klagers raadsman, mr. J.K. Gaasbeek, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman, en namens het PPC van het JC Zaanstad […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur, […], behandelend psychiater, en […], juridisch medewerker, gehoord op de digitale zitting van 27 juni 2024.

Mr. J.M.M. van den Hoek, secretaris bij de RSJ, was als toehoorder aanwezig.

 

2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klagers raadsman heeft het volgende naar voren gebracht. De raadsman is niet tijdig ingelicht over de voorgenomen a-dwangbehandeling en hij heeft vervolgens te horen gekregen dat hij te laat is om zijn bezwaren daartegen kenbaar te maken. Op donderdag 18 april 2024 is na 17:00 uur een e-mail gezonden naar het secretariaat van het advocatenkantoor van klagers raadsman met de vraag of hij klager bijstaat vanwege de voorgenomen dwangbehandeling. Het is begrijpelijk dat de voorgenomen beslissing uit privacy- en veiligheidsoverwegingen niet meteen wordt meegezonden. Het bevreemdt de raadsman echter dat eerst wordt nagevraagd of hij klager wel bijstaat, terwijl bekend is dat hij onder meer als klagers raadsman optreedt bij diens strafzaak. Klager heeft ook op zijn afdeling aangegeven dat hij door deze raadsman wordt bijgestaan. Dat eerst wordt nagegaan of hij klagers raadsman is, mag niet ten koste gaan van de bezwaarmogelijkheden. Voormelde e-mail is gezonden naar het secretariaat van het advocatenkantoor en niet naar het rechtstreekse e-mailadres van de raadsman.  De raadsman heeft geen toegang tot de e-mail van het secretariaat en op vrijdag is het secretariaat gesloten. De raadsman was zelf op dat moment in Balkbrug. Pas op maandag heeft klagers raadsman kennis kunnen nemen van de e-mail. Dat de e-mail intern is doorgezonden, wil nog niet zeggen dat de raadsman daarvan af wist. Nu het een zeer ingrijpende (voorgenomen) beslissing betreft had de instelling de e-mail moeten richten aan het rechtstreekse e-mailadres van de raadsman. Er had daarnaast telefonisch contact met hem opgenomen kunnen worden. De raadsman beschikt al jaren over hetzelfde telefoonnummer. Als de raadsman zich vervolgens na het weekend meldt, krijgt hij te horen dat hij te laat is om nog bezwaren kenbaar te maken terwijl hij de voorgenomen beslissing niet eerder heeft ontvangen. De gehele gang van zaken is niet correct verlopen. Het PPC had rechtstreeks contact met de raadsman moeten opnemen zodat een situatie zoals deze zich niet had kunnen voordoen.
Klager is het niet eens met de bestreden beslissing. Hij kan zich niet vinden in de gestelde feiten en de gegeven redenen waarop de beslissing berust. De dwangmedicatie is onrechtmatig nu deze disproportioneel is. Ook is niet voldaan aan de geldende wettelijke voorschriften.  

Klager heeft ter zitting – kort en zakelijk weergegeven – het volgende naar voren gebracht. Er was voorafgaand aan de a-dwangbehandeling vanaf 15 april 2024 sprake van een 
b-dwangbehandeling. Klager heeft de bescheiden daarvan niet tijdig ontvangen en zijn raadsman heeft de onderliggende stukken helemaal niet ontvangen. Vervolgens is besloten om een a-dwangbehandeling te starten. Het dwangkader is er inmiddels vanaf. Klager neemt de medicatie vrijwillig in en zal dat blijven doen omdat hij inziet dat het beter voor hem is om medicatie te gebruiken.

Standpunt van de directeur
Op 18 april 2024 is de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling genomen. Vervolgens is op 23 april 2024 om 14:00 uur de definitieve beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling genomen. Beide beslissingen zijn aan klagers raadsman en de commissie van toezicht gezonden. Klagers raadsman heeft aangegeven dat hij pas op 24 april 2024 de beslissing zelf heeft kunnen lezen, na zijn verzoek om toezending daarvan. Klager is op 18 april 2024 gehoord in het kader van de voorgenomen beslissing. De melding van de voorgenomen beslissing is op 18 april 2024 om 17:09 uur naar de (vermeende) raadsman van klager gezonden. Vanwege privacyoverwegingen worden er in de eerste mail geen stukken meegezonden omdat het regelmatig voorkomt dat niet de juiste advocaat wordt aangeschreven. Voornoemde mail is gezonden naar het secretariaat van het advocatenkantoor en is vervolgens diezelfde dag, vijf minuten later, om 17:14 uur intern doorgezonden aan het rechtstreekse e-mailadres van klagers raadsman. Klagers raadsman had dus op donderdag 18 april 2024 al kennis kunnen nemen van de mail. Vervolgens meldt de raadsman zich pas op dinsdag 23 april 2024 om 14:52 uur (na het aanzeggen van de definitieve beslissing). Zeven minuten later mailt de patiëntenadministratie de voorgenomen beslissing met de opmerking: “Ik kan u het voorgenomen besluit sturen, alleen was er tot vanmorgen 09:00 uur de tijd om bezwaar te maken”. Anders dan klagers raadsman in het beroepschrift stelt, heeft de inrichting hem niet bericht dat de beroepstermijn al zou zijn afgelopen. De opmerking in de mail ziet op het feit dat de termijn is verstreken waarbinnen de raadsman zijn bezwaren jegens de voorgenomen a-dwangbehandeling kenbaar kon maken aan de directeur. Dit heeft geen betrekking op een eventuele schorsings- of beroepsprocedure. Op 24 april 2024 heeft de raadsman de definitieve beslissing ontvangen. Conform vaste jurisprudentie is de termijn van 72 uur in acht genomen tussen het nemen van de definitieve beslissing tot a-dwangbehandeling en de daadwerkelijke uitvoering daarvan zodat klager gebruik kon maken van zijn rechtsmiddelen, maar er is door of namens klager geen schorsingsverzoek ingediend. Klagers raadsman heeft ervoor gekozen om op 24 april 2024 een beroepschrift in te dienen. Gelet op het voorgaande is aan alle wettelijke termijnen voldaan en is klagers raadsman tijdig ingelicht. Er is dan ook geen sprake van formele gebreken.

Uit de verklaring van de behandelend psychiater blijkt dat klager een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voortkomt en dat er een causaal verband bestaat tussen het gevaar en de stoornis. Volgens zowel de behandelend psychiater als de onafhankelijke psychiater bestaat gezien klagers psychiatrisch beeld de mogelijkheid dat zonder medicamenteuze behandeling het gevaar dat klagers stoornis hem doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Gelet op de aard van de aan het gevaar ten grondslag liggende stoornis zijn er geen andere alternatieven beschikbaar voor de noodzakelijke medicamenteuze behandeling. Verder wordt verwezen naar de schriftelijke mededeling van de bestreden beslissing, waarin is opgenomen op grond van welke overwegingen de directeur heeft besloten tot het starten van een a-dwangbehandeling. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken dat aan de wettelijke vereisten ten aanzien van de a-dwangbehandeling is voldaan en dat er geen strijd is met (hogere) wet- en regelgeving.

 

3. De beoordeling
Klager heeft ter zitting van de beroepscommissie aangevoerd dat voorafgaand aan het toepassen van de bestreden a-dwangbehandeling sprake was van een b-dwangbehandeling waarvan hij de bescheiden niet tijdig heeft ontvangen en zijn raadsman in zijn geheel de aan de b-dwangbehandeling ten grondslag liggende stukken niet heeft ontvangen. Uit het beroepschrift volgt dat het rechtstreekse beroep uitsluitend ziet op de beslissing van 23 april 2024 tot het toepassen van een a-dwangbehandeling. Hetgeen klager heeft aangevoerd ten aanzien van de b-dwangbehandeling valt dan ook buiten de reikwijdte van onderhavig beroep. De beroepscommissie zal dit daarom buiten beschouwing laten. Ten overvloede merkt de beroepscommissie op dat tegen een b-dwangbehandeling geen rechtstreeks beroep openstaat.

Formaliteiten
Op grond van artikel 22e, eerste en vierde lid, van de Pm – voor zover hier van belang – stelt de directeur de advocaat van de gedetineerde in kennis van een voorgenomen beslissing tot een a-dwangbehandeling, uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing, en van de aanvang van de a-dwangbehandeling.

Door klagers raadsman is aangevoerd dat hij niet tijdig op de hoogte is gesteld van de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling, waardoor hij zijn bezwaren daartegen niet kenbaar heeft kunnen maken. Uit de inlichtingen van de directeur blijkt dat op 18 april 2024 een e-mail naar het – op dat moment in de inrichting bekende e-mailadres van het – secretariaat van het advocatenkantoor van klagers raadsman is gezonden met de vraag of hij klager bijstaat zodat de melding van de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling aan hem kan worden gezonden. Vervolgens is diezelfde dag, binnen een tijdsbestek van enkele minuten, de desbetreffende e-mail intern doorgezonden naar het rechtstreekse e-mailadres van klagers raadsman. Klagers raadsman had op 18 april 2024 al kennis kunnen nemen van de e-mail. Hij heeft echter pas in de middag van 23 april 2024 – nadat de termijn voor het kenbaar maken van zijn bezwaren al was verstreken en de definitieve beslissing tot a-dwangbehandeling al was genomen – gereageerd op de desbetreffende e-mail dat hij klager bijstaat. De beroepscommissie is van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet van de directeur kan worden verwacht dat hij anders had moeten handelen. Naar het oordeel van de beroepscommissie kan het feit dat de raadsman zijn bezwaren tegen de voorgenomen beslissing tot a-dwangbehandeling niet kenbaar heeft kunnen maken, de directeur dan ook niet worden verweten. 

Gelet op het voorgaande is van namens klager gestelde formele gebreken naar het oordeel van de beroepscommissie geen sprake.

Inhoudelijk
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft onderzocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Klager heeft ter zitting van de beroepscommissie naar voren gebracht dat het dwangbehandelingstraject inmiddels is beëindigd omdat hij de medicatie vrijwillig inneemt nu hij de noodzaak daarvan inziet. De beroepscommissie stelt voorop dat in onderhavig beroep de vraag aan de orde is of de directeur ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing tot het starten van een a-dwangbehandeling daartoe in redelijkheid kon overgaan, nu er op dat moment geen sprake was van vrijwillige medicatie-inname. Bij een eventuele verlenging van de a-dwangbehandeling is het aan de directeur en de behandelend psychiater om te beoordelen in hoeverre klager bereid is de antipsychotica vrijwillig in te nemen en of het dwangkader kan worden opgeheven.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren. Bij klager is sprake van een psychotische stoornis met beïnvloedingswanen, betrekkingswanen en paranoïde wanen. Gelet op de duur van zijn klachten is er hoogstwaarschijnlijk sprake van schizofrenie. Voortkomend uit de stoornis bestaat het gevaar dat klager maatschappelijk teloorgaat. Klager weigert elke vorm van zorg. Het vermoeden bestaat dat klager de afgelopen jaren onbehandeld psychotisch is geweest en er nooit een adequate behandeling van de grond is gekomen. Ook bestaat het gevaar dat klager agressief naar anderen zal reageren of dat hij met zijn gedrag agressie van anderen zal oproepen. Hij heeft uitlatingen richting medepatiënten gedaan die uitlokkend en beledigend zijn. Ook heeft klager meermaals verbale dreigementen geuit naar zijn behandelcoördinator, psychiater en het overige personeel. Hij dreigde daarbij met agressie, maar heeft ook doodsbedreigingen geuit. De inzet van minder bezwarende middelen heeft niet mogen baten. Klager heeft een aantal dagen een individueel programma gehad, waarbij er is gepoogd tot verbetering van zijn toestandsbeeld te komen. Dit heeft de spanningen en bedreigingen slechts doen toenemen en het vormt geen duurzame behandeling voor de onderliggende psychose. Opstarten van andere behandelvormen zoals vaktherapie is met het psychotische en dreigende beeld niet mogelijk en komt pas in zicht als de medicamenteuze behandeling is begonnen. Vanaf het moment van klagers opname in het PPC weigert hij de voorgeschreven antipsychotica vrijwillig in te nemen, ondanks motivering vanuit zorg- en behandelinrichtingswerkers (ZBIW-ers) en behandelaren. Er is meermaals met klager gesproken over de noodzaak van antipsychotica. Behandelaren komen na veelvuldige pogingen echter niet tot een constructief gesprek met klager. Door ontbrekend ziektebesef en -inzicht vindt hij dat hij geen medicatie nodig heeft. In het verleden is een behandeling met antipsychotica effectief gebleken.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 


Deze uitspraak is op 18 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. M.J.A.G. van Baal, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. dr. B.J.M. Frederiks, leden, bijgestaan door mr. G.J.M. Ankersmit, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven