Nummer 24/40536/JA
Betreft [klager]
Datum 4 juli 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
[klager], geboren op […] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen:
a. een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van twee dagen, vanwege signalen van betrokkenheid bij de invoer van contrabande, ingaande op 29 februari 2024;
b. een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van twee dagen, vanwege signalen van betrokkenheid bij de invoer van contrabande, ingaande op 2 maart 2024;
c. een ordemaatregel van uitsluiting van activiteiten, voor de duur van twee dagen, vanwege signalen van betrokkenheid bij de invoer van contrabande, ingaande op 4 maart 2024.
De beklagrechter bij de Rijks Justitiële Jeugdinrichting (RJJI) Den Hey-Acker te Breda heeft op 26 april 2024 het beklag ongegrond verklaard (HA-2024-47). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.J. Schimmel, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en, namens de directie van de RJJI Den Hey-Acker, […], gehoord op de zitting van
11 juni 2024 in de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager wordt ervan verdacht dat hij handelt in contrabande, maar hij weet van niets en ontkent de beschuldiging. De ordemaatregel heeft dus geen grondslag en is daarnaast onvoldoende onderbouwd, omdat het is gebaseerd op van-horen-zeggen en vermeende tapgesprekken. Hiervan bevindt zich geen afschrift in de stukken. Klager weet niet of, en in hoeverre, iets niet correct is geïnterpreteerd of uit zijn verband is getrokken. Dat de inrichting volgens de beklagrechter al geruime tijd kampt met hardnekkige invoer van telefoons en drugs, was klager niet bekend. Het blijkt ook niet uit de stukken of uit openbare bronnen. De beklagrechter heeft zich voornamelijk gebaseerd op de inhoud van de telefoontaps, maar klager heeft hiervan desgevraagd geen kennisgenomen en kan hierop dus niet reageren. Ook zou er een telefoon op de groep zijn gevonden. Daar weet hij niets van. De telefoon kan ook niet met hem in verband worden gebracht. Op klagers kamer zijn geen contrabande aangetroffen.
Bovendien heeft de directeur de verlenging van de ordemaatregel gemotiveerd met een disciplinair doel: “Betrokkene heeft op 01 maart een (schrijf)opdracht gekregen en weet wat er van hem wordt verwacht”. Hieruit blijkt dat de ordemaatregel zou zijn opgeheven, als klager iets had toegegeven wat hij niet had gedaan. Dit heeft de directeur tijdens de beklagzitting bevestigd. In het kader van de schrijfopdracht heeft hij opgeschreven dat hij er niets mee te maken had, maar dat geloofde de directeur niet.
Het in afzondering plaatsen van klager, terwijl hij ontkent en met als doel hem te laten bekennen, is in strijd met het nemo tenetur-beginsel. Klager wist ook eerst niet wat er aan de hand was. Pas heel laat kreeg hij te horen dat hij werd verdacht van het invoeren van telefoons en nog weer later dat dit in telefoontaps naar voren zou komen. Klager heeft echter een verlofmachtiging en hij wil zijn re-integratie niet in gevaar brengen. Hij is nu bezig met een opleiding om uiteindelijk zijn eigen hoveniersbedrijf te starten. Dat is zijn toekomstdroom.
Zelfs al was er een vermoeden van handel in telefoons, dan is de ordemaatregel niet proportioneel. Klager kon tijdens de afzondering geen bezoek ontvangen. Ook moet de directeur uitleggen waarom een gedetineerde na afloop van het onderzoek niet kan terugkeren naar zijn eigen cel (RSJ 19 maart 2019, R-18/1416/GA). Klager verzoekt om het beroep mondeling toe te lichten en om een tegemoetkoming van €12,50 voor elke dag dat hij was uitgesloten van activiteiten.
Standpunt van de directeur
Aan klager zijn ordemaatregelen van uitsluiting van activiteiten opgelegd, omdat er in telefoontaps signalen naar voren kwamen dat hij telefoons invoerde. De transcripten van deze telefoongesprekken zijn pas in beroep ter beschikking gekomen. Tijdens de beklagprocedure heeft de directeur volstaan met een samenvatting van de telefoongesprekken, zoals die door het Bureau Inlichtingen en Veiligheid destijds was aangereikt. In verschillende gesprekken tussen klager en persoon buiten de inrichting wordt gevraagd naar oude telefoons, die meteen wegkunnen. Er wordt gevraagd: “Hoe komt het dan bij jou?” Waarop klager antwoordt: “Die worden gewoon gegooid” en woorden van gelijke strekking. Zo zijn de verdenkingen richting klager ontstaan, ook nadat er daadwerkelijk een telefoon op de afdeling werd gevonden. Hierop werd een onderzoek ingesteld en werden twaalf jongeren op kamer gezet. Dit was in het belang van de orde en de veiligheid in de inrichting. Anders was het mogelijk dat jongeren onderling hun verklaringen op elkaar zouden afstemmen, terwijl het onderzoek nog liep. Later zijn er nog meer telefoons aangetroffen.
Het onderzoek bestond uit het beluisteren van de tapgesprekken, het doorzoeken van de kamers op de tweede dag en – vanwege pedagogische doeleinden – een schrijfopdracht. Het doel van de schrijfopdracht was niet om een bekennende verklaring te krijgen, maar om het gesprek aan te gaan en klager zelf de situatie te laten verduidelijken door zijn betrokkenheid bij de situatie te laten opschrijven. Hiervan heeft klager geen gebruik gemaakt. Daarom werd de ordemaatregel uiteindelijk opgeheven. In de bewoordingen van de schrijfopdracht is dit misschien niet duidelijk genoeg geweest, maar er is wel ruimte geweest om het gesprek aan te gaan. Iedere jongere kreeg hiervoor de kans. Het onderzoek liep zolang dit nog niet was afgerond. Als uit dat onderzoek zou blijken dat de jeugdige zich schuldig zou hebben gemaakt aan de invoer van contrabande, zou aangifte worden gedaan. Indien passend, kan de jeugdige ook disciplinair worden bestraft.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 24 van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) kan de directeur de jeugdige uitsluiten van het verblijf in de groep of de deelname aan een of meer activiteiten (met uitzondering van het dagelijks verblijf in de buitenlucht): indien dit in het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting dan wel van een ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming noodzakelijk is. De uitsluiting duurt in zo’n geval ten hoogste twee dagen. De directeur kan deze uitsluiting telkens voor ten hoogste twee dagen verlengen, indien hij tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak tot uitsluiting nog bestaat. De maatregel van uitsluiting van het verblijf in de groep of van de deelname aan een of meer activiteiten wordt ten uitvoer gelegd op de kamer van de jeugdige.
Naar aanleiding van afgeluisterde telefoongesprekken van onder andere klager en de vondst van een telefoon op zijn groep, werd hij verdacht van de invoer van (en handel) in telefoons en drugs. De directeur heeft hierop een onderzoek ingesteld en klager (naast twaalf andere jongeren) op 29 februari 2024 uitgesloten van deelname aan activiteiten voor de duur van twee dagen. Daarnaast kreeg hij een schrijfopdracht. De ordemaatregel is verlengd op 2 maart 2024 en op 4 maart 2024 met telkens twee dagen.
Beklag a.
De beroepscommissie is van oordeel dat de noodzaak van de eerste opgelegde ordemaatregel voldoende aannemelijk is geworden. De verdenkingen die richting klager ontstonden, rechtvaardigden het uitsluiten van de deelname aan activiteiten vanwege het onderzoek dat moest wordt uitgevoerd. Tijdens deze ordemaatregel is ook klagers kamer onderzocht op de aanwezigheid van contrabande. De stelling van klager dat hij niets te maken had met de invoer van contrabande, betekent niet dat de ordemaatregel niet kon worden opgelegd. De grondslag van de ordemaatregel vormde juist het onderzoek naar de verdenkingen richting hem. Dit vond plaats in het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting en/of de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming.
De beslissing van de directeur om aan klager een ordemaatregel op te leggen kan daarom, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag a. ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.
Beklag b. en beklag c.
Bij het opleggen van de eerste ordemaatregel kreeg klager door middel van een schrijfopdracht de kans om aan te geven wat zijn betrokkenheid was. De beroepscommissie onderkent het pedagogische nut hiervan, maar benadrukt hierbij dat een schrijfopdracht – en daarmee het nemen van verantwoordelijkheid door de jeugdige voor zijn aandeel in de situatie – alleen kan plaatsvinden op basis van vrijwilligheid. Dit geldt in het bijzonder vanwege de mogelijke disciplinaire én – in dit geval – strafrechtelijke consequenties van het invoeren van contrabande in de inrichting.
De directeur heeft de twee verlengingen van de ordemaatregel als volgt gemotiveerd:
2 maart 2024: “Omdat: het onderzoek nog loopt. Betrokkene heeft op 01 maart een (schrijf)opdracht gekregen en weet wat er van hem wordt verwacht.”
4 maart 2024: “Omdat: het onderzoek nog steeds loopt. Eerder is aan jou tot tweemaal toe middels een schrijfopdracht gevraagd naar jouw aandeel. Hieruit kwam weinig openheid van zaken. Al geruime tijd, meerdere weken, worden telefoon-gesprekken getapt. Daaruit blijkt dat jij betrokken bent. Vandaag, 4 maart 2024, heb jij wederom een schrijfopdracht gekregen waarin gevraagd wordt naar jouw aandeel dan wel waar wat jij weet.”
De directeur heeft uitgelegd dat het op 2 en 4 maart 2024 nog lopende onderzoek alleen nog bestond uit de schrijfopdracht en dat dit was bedoeld om met klager het gesprek aan te gaan. Dit laatste was voor klager, zo blijkt uit zijn standpunt, niet duidelijk. Volgens klager werd hij gepusht om een bekennende verklaring af te leggen.
Hoe dan ook, in beide scenario’s is de verlenging van de ordemaatregel in strijd met de wet (artikel 24, eerste lid, van de Bjj). De ordemaatregel werd – volgens de hiervoor geciteerde motivering – niet verlengd in het belang van de orde of de veiligheid van de inrichting en het hiertoe noodzakelijke onderzoek, maar uitsluitend omdat klager niet (genoegzaam) meewerkte aan de schrijfopdracht en hij het gesprek niet – opnieuw – wilde aangaan. Gelet hierop is de noodzaak voor het verlengen van de ordemaatregel niet gebleken.
De beroepscommissie zal het beroep ten aanzien van beklag b. en beklag c. daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter in zoverre vernietigen en deze klachten alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie zal deze naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op €20,-.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. en beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart deze klachten alsnog gegrond. De beroepscommissie kent klager een tegemoetkoming toe van €20,-.
Deze uitspraak is op 4 juli 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M. Iedema, voorzitter, M. Bakker MSc en mr. S. Woudman-Bijl, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.
secretaris voorzitter