Nummer 23/33933/GA
Betreft [Klager]
Datum 11 september 2024
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van
de directeur van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de beslissingen van 3 februari 2023 en 15 maart 2023 om hem niet te promoveren naar het plusprogramma.
De beklagrechter bij de PI Ter Apel heeft op 9 mei 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €90,- (Ta-2023-76 en Ta-2023-215). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. M. de Reus in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
De uitspraak van de beklagrechter is op 19 mei 2023 ontvangen. Het beroep is dan ook tijdig ingesteld.
Klager gaat structureel niet naar de arbeid en heeft hiervoor ook afgetekend. Ter zitting van de beklagrechter heeft klager aangegeven dat hij elke ochtend om 6.30 uur opstaat en dat hij dan gaat studeren en schrijven. De arbeidsuren zijn voor klager demotiverend. Klager stelt dat hij om 7.00 uur ’s ochtends start met ‘zijn bezigheden’ en daar vervolgens pas rond middernacht mee stopt en dat dit voor hem een zinvolle dagbesteding is.
Het niet meewerken aan de arbeid kan conform (in dit geval) bijlage 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) tot gevolg hebben dat een gedetineerde niet in aanmerking komt voor het plusprogramma. De beroepscommissie oordeelde eerder in RSJ 29 augustus 2022, 21/24256/GA dat indien op een andere wijze blijkt dat de gedetineerde voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie, hij alsnog gepromoveerd kan worden naar het plusprogramma. Echter dient dit wel door de gedetineerde te worden onderbouwd. Klager wenst op geen enkele manier bij zijn mentor en casemanager kenbaar te maken op welke manier ‘zijn bezigheden’ nodig zijn voor een succesvolle re-integratie naar zijn land van herkomst (of ander land van bestendig verblijf) en wat de reden is dat hij deze bezigheden niet kan uitvoeren nadat hij naar de aangeboden arbeid is geweest. Daarbij heeft klager bij het opstellen en bijstellen van zijn detentie- en re-integratieplan (D&R-plan) deze re-integratiedoelen nimmer benoemd, waardoor dit ook niet meegenomen is en meegenomen kon worden in de belangenafweging. Naar aanleiding van de uitspraak van de beklagrechter heeft er een uitgebreid gesprek met klager plaatsgevonden waarbij klager gevraagd is te verduidelijken op welke manier zijn bezigheden zouden bijdragen aan een succesvolle re-integratie naar het land van herkomst. Klager gaf aan veel te bellen met contactpersonen over de wereld voor zijn bedrijf. Klager heeft verder niet onderbouwd wat voor studie hij doet of wat hij aan het schrijven is. Klager zou dit in een motivatiebrief zetten en daar waar nodig onderbouwen met bewijsstukken. Echter heeft klager aangegeven dit - gelet op de uitspraak van de beklagrechter - toch niet te doen.
Gezien het voornoemde heeft klager onvoldoende verantwoordelijkheid voor zijn re-integratie genomen en is zijn gedrag ten aanzien van het niet meewerken aan de arbeid terecht als ongewenst aangemerkt waardoor de directeur in redelijkheid en billijkheid heeft kunnen besluiten klager niet te promoveren naar het plusprogramma.
Standpunt van klager
Primair dient de directeur niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep nu hij niet tijdig beroep heeft ingesteld. Klager heeft de uitspraak al vóór 19 mei 2023 onder de aandacht gebracht van (onder andere) de directeur.
Subsidiair dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Klager is van mening dat hij voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn dag(ritme) op een goede en verantwoorde wijze indeelt en daardoor inspanningen verricht om succesvol te re-integreren. Klager heeft uitsluitend gewenst gedrag laten zien. Op grond van vaste jurisprudentie van de beroepscommissie wordt van de directeur verwacht dat hij zijn beslissing kenbaar motiveert. Dat geldt zeker in die gevallen waar sprake is van één ongewenst gekwalificeerd element in het verder positief beoordeelde gedrag van een gedetineerde. Juist dan mag er van de directeur worden verwacht dat hij de beslissing van een draagkrachtige motivering voorziet en dat hij daarvoor meer doet dan het enkele navragen of een gedetineerde nog steeds niet wil deelnemen aan de arbeid, zoals in onderhavig geval is gebeurd of lijkt te zijn gebeurd. Voorts merkt klager op dat hij, nadat de directeur beroep heeft ingesteld, alsnog in het plusprogramma is geplaatst terwijl aan zijn situatie feitelijk niets is veranderd qua arbeidsdeelname.
3. De beoordeling
Ontvankelijkheid in beroep
De beroepscommissie is van oordeel dat op grond de door de directeur overgelegde e mailcorrespondentie met de Commissie van Toezicht voldoende aannemelijk is geworden dat de directeur de uitspraak van de beklagrechter pas eerst op 19 mei 2023 heeft ontvangen. De stelling van klager dat hij reeds eerder de uitspraak onder de aandacht van de directeur heeft gebracht, doet hieraan niet af, nog los van het feit dat dit op grond van de stukken niet aannemelijk is geworden. Het beroep is daarom tijdig ingesteld en de directeur kan dan ook worden ontvangen in zijn beroep.
Inhoudelijk
Uit de nota van toelichting bij de wijziging van de Regeling in verband met de wijziging inzake het systeem van promoveren en degraderen van gedetineerden komt naar voren dat het uitgangspunt is dat gedetineerden zelf verantwoordelijkheid nemen voor hun detentie en re-integratie. Om te kunnen promoveren naar en te kunnen verblijven in het plusprogramma dient een gedetineerde aan te tonen dat zijn motivatie en inzet om zijn re-integratiedoelen te verwezenlijken, bestendig zijn. Promoveren en degraderen zijn dus afhankelijk van de mate van verantwoordelijkheid die de gedetineerde toont voor zijn eigen re-integratie, wat onder meer uit zijn gedrag kan blijken.
Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 10 juni 2024, 23/38095/GA, RSJ 4 april 2023, 22/26147/GA en RSJ 29 augustus 2022, 21/24256/GA) volgt dat ondanks het vervallen van de arbeidsverplichting, het niet meewerken aan de arbeid ongewenst gedrag kan opleveren en daarom ook tot gevolg kan hebben dat de gedetineerde niet in aanmerking komt voor verblijf of plaatsing in het plusprogramma. Het niet deelnemen aan de arbeid leidt niet per definitie tot ongewenst gedrag, nu de gedetineerde ook op andere manieren voldoende verantwoordelijkheid kan nemen voor zijn re-integratie. Zo is het voorstelbaar dat een gedetineerde die niet werkt, maar in het kader van zijn re-integratie een studie volgt, toch voldoet aan het gewenste gedrag als bedoeld in de Regeling. Dit dient door de gedetineerde te worden onderbouwd en de directeur dient dit vervolgens mee te nemen in de beslissing en een belangenafweging te maken. Dit betekent overigens niet dat het volgen van een studie in het kader van de re-integratie van een gedetineerde in alle gevallen tot plaatsing in het plusprogramma zal leiden, maar de directeur dient hier wel acht op te slaan in zijn beslissing.
In onderhavig geval heeft klager pas eerst op de beklagzitting aangegeven dat hij vrijwel de hele dag aan het studeren en schrijven is. Klager heeft dit niet eerder kenbaar gemaakt en bovendien is tot op heden onbekend gebleven wat klager dan studeert en schrijft en hoe dit bijdraagt aan een succesvolle re-integratie naar zijn land van herkomst (of ander land van bestendig verblijf). Nu klager dit niet eerder kenbaar heeft gemaakt, maakte het geen deel uit van zijn re-integratiedoelen en heeft de directeur dit niet mee kunnen nemen in zijn belangenafweging. Het had dan ook op de weg van klager gelegen om dit bij het opstellen dan wel bijstellen van zijn D&R-plan/terugkeerplan aan te geven, zodat dit als re-integratiedoel kon worden opgenomen. Voorts had het op de weg van klager gelegen om dit te onderbouwen zodat duidelijk en toetsbaar is of en, zo ja, op welke wijze zijn studie of schrijven bijdraagt aan zijn re-integratie, zodat de directeur had kunnen beoordelen of klager daarmee ook daadwerkelijk voldoende verantwoordelijkheid neemt voor zijn re-integratie.
Nu klager ervoor kiest om niet naar de arbeid te gaan en – alleen naar eigen zeggen – zijn dag besteedt aan studeren en schrijven, hetgeen hij niet voorafgaand aan de door de directeur genomen beslissingen kenbaar heeft gemaakt en ook niet nader heeft onderbouwd, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissingen van de directeur om klager niet te promoveren naar het plusprogramma niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. De directeur heeft in het kader van beide beslissingen een deugdelijke en inzichtelijke belangenafweging gemaakt.
De beroepscommissie zal het beroep van de directeur daarom gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter vernietigen en het beklag alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 11 september 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. W.S. Korteling, voorzitter, mr. A.M.G. Smit en mr. B. van der Werf, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter