Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 23/31880/GA, 24 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:24-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer               23/31880/GA

 

 

Betreft                   [klager]                                       Datum                                                 24 juni 2024

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

 

de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de vermissing van een paar schoenen na zijn overplaatsing vanuit de Penitentiaire Inrichting (PI) Alphen te Alphen aan den Rijn naar het JC Zaanstad.

 

De beklagrechter bij het JC Zaanstad heeft op 26 januari 2023 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €430,- (ZS-ZZ-2022-396). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

 

De directeur heeft beroep ingesteld tegen de hoogte van de toegekende tegemoetkoming.

 

De beroepscommissie heeft de directeur, klager en zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten. De raadsman heeft op 14 maart 2023 te kennen gegeven dat hij klager niet (meer) bijstaat in de onderhavige beroepsprocedure.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

De beklagrechter heeft bij het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming in aanmerking genomen dat de schoenen waardevast en recent aangeschaft zijn. De waardevastheid wordt echter niet bepaald door de aankoopwaarde, maar door de staat van de schoenen. Indien de schoenen ‘afgetrapt’ zijn, worden deze aanzienlijk minder waard. Daarnaast is bepalend voor de waardevastheid of sprake is van een ‘special edition’. Hiervan is in dit geval geen sprake. De waardevastheid van de schoenen is dan ook onvoldoende aantoonbaar. Verder is geen sprake van een recentelijke aanschaf van de schoenen, nu de schoenen op het moment van vermissing ruim twee jaar oud waren. De schoenen waren dus niet nieuw of kortgeleden aangeschaft. Alleen al daarom is de aan klager toegekende tegemoetkoming te hoog en niet op waarde geschat.

 

Opvallend detail is dat een andere klantnaam dan de naam van klager op de overgelegde aankoopbon staat vermeld. Klager zat ten tijde van de aankoop van de schoenen niet in detentie en had dus zelf de schoenen kunnen aanschaffen.

 

De directeur verzoekt om een lagere tegemoetkoming toe te kennen, namelijk het door de directeur eerder aangeboden bedrag van €240,80.

 

Standpunt van klager

Klager heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid zijn standpunt in beroep kenbaar te maken.

 

3. De beoordeling

Een tegemoetkoming is bedoeld voor het door klager ondervonden ongemak. Als sprake is van schade en deze schade eenvoudig is te begroten, is er aanleiding schadevergoedingsaspecten te betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming. Voor het verkrijgen van een schadevergoeding staan voor de klager andere wegen open, waarbij kan worden gedacht aan een verzoek aan de directeur van de inrichting om de schade te vergoeden of de gang naar de civiele rechter.

 

Klager heeft een aankoopbon overgelegd, wat in beginsel als middel kan dienen voor de onderbouwing van de waarde van een goed. Wat betreft de opmerking van de directeur dat de bon niet op klagers naam staat, overweegt de beroepscommissie dat de directeur aan deze constatering zelf niet de gevolgtrekking verbindt dat het vermiste paar schoenen niet hetzelfde is als het (zeer kostbare) paar van de factuur. De directeur is bij het vaststellen van een zijns inziens redelijke tegemoetkoming immers gaan rekenen met de prijs van het paar op de factuur. De beroepscommissie zal hieraan daarom voorbijgaan.

 

Uit de overgelegde aankoopbon blijkt dat de schoenen op het moment van vermissing ongeveer twee jaar oud waren. Over de staat waarin de schoenen op het moment van vermissing verkeerden, is niets bekend (vergelijk RSJ 7 april 2021, R-19/4707/GA, en RSJ 7 april 2021, R-19/5159/GA). Klager heeft hieromtrent ook geen toelichting gegeven. Dit maakt dat naar het oordeel van de beroepscommissie – en anders dan de beklagrechter heeft overwogen – de door klager geleden schade niet eenvoudig is te begroten (zie andersom bijvoorbeeld RSJ 25 juli 2019, R-19/2494/GA, waarin sprake was van een goed in nieuwstaat).

 

Als gevolg hiervan kan de beroepscommissie schadevergoedingsaspecten eigenlijk niet goed betrekken bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming en in beginsel alleen een tegemoetkoming toekennen voor ondervonden ongemak (dit zou neerkomen op een standaardbedrag van tussen de €25,- en €50,-). Maar omdat de directeur de beroepscommissie heeft verzocht de eerder door hem aangeboden, aanzienlijk hogere, tegemoetkoming aan klager toe te kennen, zal de beroepscommissie in dit geval bij dat bedrag aansluiting zoeken. Dit is in het voordeel van klager, die hierdoor niet een (tijdrovende en kostbare) gang naar de civiele rechter hoeft te maken.

 

Gelet op het voorgaande zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en aan klager een lagere tegemoetkoming toekennen van €240,80.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover in beroep aan de orde. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €240,80.

 

 

Deze uitspraak is op 24 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. J.T.W. van Ravenstein, leden, bijgestaan door mr. R.A.J. van de Kamp, secretaris.

 

secretaris                                                   voorzitter

Naar boven