Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/38514/GV, 20 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:20-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer    24/38514/GV
    
            
Betreft    [klager]
Datum    20 juni 2024


Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van

[klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 11 januari 2024 klagers verzoek om kortdurend re-integratieverlof afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. N.A. de Leon-van den Berg, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De beoordeling
Klager is sinds 5 september 2022 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een niet-onherroepelijk opgelegde gevangenisstraf van vier jaar en zeven maanden met aftrek, wegens deelname aan een criminele organisatie en handelen in strijd met de Opiumwet. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) toegewezen, zodat klager nog een gevangenisstraf van tien maanden dient te ondergaan. Ook deze herroeping van de v.i. is nog niet-onherroepelijk. Op basis van de niet-onherroepelijke veroordeling zou klager op 13 maart 2025 (voorwaardelijk) in vrijheid worden gesteld. De beroepscommissie begrijpt op grond van de stukken dat in deze fictieve einddatum nog niet de herroeping van de v.i. voor de duur van tien maanden is verwerkt. 

Op grond van artikel 1a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) geldt dat, indien de veroordeling tot een vrijheidsstraf nog niet onherroepelijk is, voor het bepalen van het moment waarop vrijheden op grond van deze regeling kunnen worden toegekend, wordt uitgegaan van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend.

Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Regeling kan, voor zover in dit beroep relevant, in geval van een gevangenisstraf tot en met zes jaar, op zijn vroegst kortdurend re integratieverlof worden verleend indien:
1.     de duur van de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd ten minste gelijk is aan zes weken en;
2.     er sprake is van een periode van maximaal achttien maanden voorafgaande aan het moment waarop de (voorwaardelijke) invrijheidstelling aanvangt. 

Wat ook zij van het antwoord op de vraag of een beslissing ten aanzien van het herroepen van de v.i. al ten uitvoer kan worden gelegd nog voordat deze onherroepelijk is geworden, is de beroepscommissie van oordeel dat klager, gelet op zijn strafrestant, nog niet in aanmerking komt voor kortdurend re-integratieverlof. 

Klager is veroordeeld tot een gevangenisstraf en de herroeping van zijn v.i. is gelast. Tegen deze uitspraak heeft klager hoger beroep ingesteld. Gelet op het bepaalde in artikel 1a van de Regeling wordt uitgegaan van de veroordeling waartegen het rechtsmiddel is aangewend. De beroepscommissie is met verweerder van oordeel dat ook de (nog niet-onherroepelijke) herroeping van klagers v.i. betrokken dient te worden bij het bepalen van de totale strafduur, nu ook die herroeping onderdeel uitmaakt van zijn veroordeling door de rechtbank. Dat betekent dat klager pas op of omstreeks 18 juli 2024 in aanmerking komt voor kortdurend re-integratieverlof. 

Van zwaarwegende redenen, zoals bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de Regeling is naar het oordeel van de beroepscommissie niet gebleken. Daarvan is pas sprake wanneer een gedetineerde bijvoorbeeld een dagbehandeling nodig heeft bij een externe zorgverlener (Kamerstukken II 2018/19, 35 122, nr. 3). 

Reeds gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren. 

 

3. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 


Deze uitspraak is op 20 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit 
mr. S. Djebali, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. L.C.P. Goossens, leden, bijgestaan door mr. A. Back, secretaris.
 
 
secretaris    voorzitter
 

Naar boven