Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 24/39087/GA, 11 juni 2024, beroep
Uitspraakdatum:11-06-2024

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          24/39087/GA

               

Betreft  [klager]

Datum 11 juni 2024

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)

 

1. De procedure

[klager] (hierna: klager) heeft een beklag ingesteld. De beklagrechter bij het PPC van het JC Zaanstad heeft het beklag geïnterpreteerd als gericht tegen de wijze waarop de directeur is omgegaan met klagers wens om (tijdig) een schorsingsverzoek in te dienen.

De beklagrechter heeft op 16 februari 2024 het beklag gegrond verklaard en daarbij aan klager een tegemoetkoming toegekend van €25,- (ZS-JC-2024-3). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft de directeur en klager in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft de Commissie van Toezicht (CvT) gevraagd om de verslagen van de maandcommissaris van 27 december 2023 en 7 januari 2024 toe te sturen. De CvT heeft de verslagen op 22 mei 2024 toegestuurd. De beroepscommissie heeft deze verslagen ter kennisgeving toegestuurd aan de directeur en klager.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van de directeur

In het klaagschrift van 28 december 2023 heeft klager geschreven: “gesprek over dwangbehandeling”. Het beklagformulier wordt door de beklagrechter ingebracht als ‘de grief van 28 december 2023’. Daarom had dit als grief behandeld moeten worden.  De bedoeling van een grief is om tot een bemiddeling te komen. Dat gebeurt in een gesprek tussen klager, de directeur en de maandcommissaris waarbij wordt geprobeerd een oplossing te vinden. De beklagrechter is daaraan voorbijgegaan.

De maandcommissaris heeft het klaagschrift zo geïnterpreteerd dat het enkel ziet op het feit dat de directeur niet heeft gewacht op de uitspraak op het schorsingsverzoek. Als er dringende redenen aanwezig zijn, kan direct na de aanzegging van de definitieve beslissing tot verplichting van klager tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (hierna: a dwangbehandeling), worden gestart met dwangmedicatie. Dan hoeft er niet op een schorsingsuitspraak te worden gewacht. De dringende redenen waarom direct is gestart, zijn zowel in de schorsingsprocedure (RSJ 11 januari 2024, 24/38317/SGA) als in de beroepsprocedure (RSJ 28 februari 2024, 24/38318/GA) niet door klager of zijn advocaat aan de orde gesteld.

Het is onbegrijpelijk dat de beklagrechter het beklag heeft geïnterpreteerd als gericht tegen de wijze waarop door de directeur is omgegaan met klagers wens om (tijdig) een schorsingsverzoek in te dienen. Ook in gesprek met de directeur gaf klager aan dat hij het niet eens was met de dwangbehandeling en dat hij iemand van de CvT wilde spreken. Ter beklagzitting wilde klager continu in gesprek over de inhoud van zijn a dwangbehandeling en de beklagrechter moest herhaaldelijk aangegeven dat zij daarover niet mag oordelen. De beklagrechter heeft te veel sturing gegeven aan wat klager naar voren wilde brengen over zijn a-dwangbehandeling.

De directeur betwist niet dat men er op de afdeling van op de hoogte was dat klager een schorsingsverzoek wilde indienen. Dit staat in de dagrapportage van 24 december 2023. De directeur betwist wel dat klager niet in de gelegenheid is gesteld om een schorsingsverzoek in te dienen. Klager heeft zelf gekozen om zijn schorsingsverzoek met aanvullende stukken per post naar de beroepscommissie te sturen. Als klager het formulier had gegeven aan het afdelingspersoneel, was dit gerapporteerd en zoals gebruikelijk per e-mail verzonden naar de beroepscommissie. Nu er niets is gerapporteerd, heeft klager geen schorsingsverzoek afgegeven aan het personeel. Het personeel hoeft klager, volgens de wet, niet actief te vragen om het schorsingsverzoek. In de beslissing tot a-dwangbehandeling staat dat klager wel in staat wordt geacht om gebruik te maken van de mogelijkheid tot beklag respectievelijk beroep.

De beklagrechter was onbevoegd om op het klaagschrift te beslissen.

Standpunt van klager

Klager heeft zijn standpunt in beroep niet toegelicht.

 

3. De beoordeling

Klager heeft op 28 december 2023 een klaagschrift ingediend waarin staat “gesprek over dwangbehandeling”. Klager heeft op 7 januari 2024 met de maandcommissaris gesproken en het als grief aangemerkte klaagschrift doorgezet als klacht.

De beroepscommissie is, met de directeur, van oordeel dat klagers klacht erover gaat dat hij de medicatie van de a-dwangbehandeling toegediend heeft gekregen, zonder dat de uitkomst van zijn schorsingsverzoek is afgewacht. Dit volgt uit het verslag van het gesprek met de maandcommissaris op 7 januari 2024. Het gaat klager dus niet om de wijze waarop de directeur is omgegaan met zijn wens om (tijdig) een schorsingsverzoek in te dienen, zoals de beklagrechter heeft geoordeeld.

Klager heeft beroep ingesteld tegen de beslissing tot a-dwangbehandeling. De beroepscommissie heeft dat beroep (met kenmerk 24/38318/GA) op 28 februari 2024 ongegrond verklaard.

De beroepscommissie overweegt dat de klacht over het te vroeg toedienen van medicatie binnen de reikwijdte van een beroep tegen de beslissing tot toepassing van a-dwangbehandeling valt. De beklagrechter had het klaagschrift daarom ter verdere behandeling moeten doorsturen naar de beroepscommissie, die het klaagschrift in dat geval had kunnen betrekken bij de beoordeling van het beroep tegen de a-dwangbehandeling.

Gelet op het voorgaande had de beklagrechter zich onbevoegd moeten verklaren om het beklag in behandeling te nemen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagrechter vernietigen. Nu de uitspraak op het beroep tegen de a dwangbehandeling al is gedaan, zal de beroepscommissie de stukken van het beklag niet meer voegen bij de beoordeling van dat beroep.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en bepaalt dat de beklagrechter zich onbevoegd had moeten verklaren het beklag in behandeling te nemen.

 

Deze uitspraak is op 11 juni 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. dr. A. Pahladsingh en dr. S.L. van Woerden, leden, bijgestaan door mr. A. Laagland, secretaris.

 

secretaris         voorzitter

Naar boven