Nummer
|
23/33312/GA
|
|
|
|
|
|
|
Betreft
|
[klager]
|
Datum
|
31 oktober 2024
|
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen de beslissing van 1 november 2022 om hem te degraderen naar het basisprogramma.
De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel heeft op 13 april 2023 het beklag ongegrond verklaard (Ta-2022-794). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.M. Kuyp, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Ter Apel (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De degradatiebeslissing bevat geen zorgvuldig tot stand gekomen en kenbare belangenafweging, maar is zeer summier. Er wordt enkel toegelicht dat klager niet wil meewerken aan zijn uitzetting uit Nederland. Er wordt in de belangenafweging geen rekening gehouden met de actieve medewerking van klager aan gesprekken met de Immigratie- en Naturalisatiedienst over zijn uitzetting en de impact op zijn gezin. Daarnaast is het gebruik van de standaardtekst, namelijk dat alle relevante aspecten van klagers gedrag zijn meegenomen, geen bewijs voor een adequate belangenafweging.
Vanwege de vreemdelingenstatus van klager wordt hij voorbereid op de terugkeer naar Eritrea. Hij valt onder bijlage 2 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling). Er wordt dus een onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland en ‘gewone’ gedetineerden. In het geval van klager bestaat er echter geen objectieve en redelijke rechtvaardiging voor de discriminatie en geen redelijke verhouding tussen de gebruikte middelen en het nagestreefde doel. Het is onduidelijk of de uitzetting van klager op korte of lange termijn plaats zal vinden. De afwijkende behandeling is gebaseerd op uitzetting op korte termijn. De degradatiebeslissing is in strijd met artikel 14 in verbinding met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Standpunt van de directeur
De directeur verwijst naar wat hij in de beklag- en schorsingsprocedure heeft aangevoerd.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft het beroepschrift en de overige stukken in het dossier bestudeerd. Op basis van deze stukken is de beroepscommissie van oordeel dat de beklagrechter het beklag terecht ongegrond heeft verklaard.
Bij het systeem van promoveren en degraderen in het kader van de re-integratie van de gedetineerde wordt in de Regeling onderscheid gemaakt tussen gedetineerde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en andere gedetineerden. De door de wetgever geformuleerde doelstelling van dit systeem is voor beide categorieën gedetineerden wel hetzelfde: het basisprogramma motiveert de gedetineerde om gewenst gedrag te laten zien in het kader van de detentie en re-integratie en het plusprogramma biedt de gedetineerde extra ondersteuning bij zijn re-integratie (Stcrt. 2014, 4617).
Voor het hierboven genoemde onderscheid bestaat een objectieve rechtvaardiging, gelegen in de bescherming van de Nederlandse openbare orde en de bescherming van het economisch welzijn. Op basis van de Richtlijn 2008/115/EG van 16 december 2008 (Terugkeerrichtlijn) en artikel 61 van de Vreemdelingenwet 2000 dienen niet rechtmatig verblijvende vreemdelingen – vrijwillig dan wel gedwongen – terug te keren naar het land van herkomst. Daarmee is de noodzaak en de rechtvaardiging van dit onderscheid gegeven. Verder is niet gebleken dat het onderscheid niet evenredig is.
De beroepscommissie merkt nog op dat het moment dat klager wordt uitgezet niet relevant is. Klager is een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in Nederland en deze regels gelden voor elke niet rechtmatig verblijvende vreemdeling. Als klager van oordeel is dat zijn uitzetting niet kan plaatsvinden, zal hij zich daartoe tot de bevoegde rechter moeten wenden.
Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met aanvulling van de gronden.
Deze uitspraak is op 31 oktober 2024 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit
mr. M. Iedema, voorzitter, mr. A.B. Baumgarten en mr. A. Pahladsingh, leden, bijgestaan door mr. L.A.E. Rijnja, secretaris.
secretaris voorzitter